I
Bijlage no. 460,
Leeuwarden, 27 november 1968,
Aan de Gemeenteraad,
Reeds verschillende keren hebben wij U mededelingen gedaan omtrent
het in voorbereiding zijnde nieuwe bestemmingsplan voor 't Aldldn. Het lag
reeds lang in ons voornemen U het ontwerp van dat nieuwe plan ter vaststel
ling aan te bieden, doch tot op heden hebben wij daaraan geen uitvoering
kunnen geven, omdat verschillende omstandigheden zulks onmogelijk maakten.
Het iï
15708, doo:
nr
U bekend, dat het eerder bij besluit van 17 december - 1963
U nog onder vigeur van de oude Woningwet van 1901 vastgestelde
uitbreidingsplan niet conform die opzet kon worden gerealiseerd. In de eer
ste -plaats moest rekening worden gehouden met het
6"
ei"
dat Gedeputeerde
Staten van Friesland, aan een gedeelte van dat plan hun goedkeuring ont
hielden. In de tweede plaats bleek het om verschillende redenen noodzakelijk
de verbinding van de nieuwe weg van Drachten naar Leeuwarden met de stads-
ringweg westelijker tot stand te brengen, dan in het oude uitbreidingsplan
't Aldlfin was voorzien. De bouw van de in het tracé van deze nieuwe weg
opgenomen brug over het Van Harinxmakanaal en de noordelijk daarop aanslui
tende aanbrug en de aanleg van het weglichaam in de richting van de Ald-
l&nsdyk zijn inmiddels reeds ter hand genomen.
Wij hebben ons beraden op het ontwerpen van een nieuw bestemmingsplan,
waarbij onder meer rekening zou worden gehouden met de beide aangehaalde
omstandigheden. Dit beraad, heeft aanvankelijk geleid tot een vrij ver uit
gewerkt on tv/er p-planWij meenden dit plan echter niet ter vaststelling
te moeten aanbieden. Onder meer achtten wij het vrij hoge percentage hoogbouv
waarvan werd uitgegaan, een moeilijk aanvaardbaar punt. Daar kwam bij, lat
de nog al sterk gewijzigde instelling van de nieuwe Wet op de Ruimtelijke
Ordening met betrekking tot de inhoud, de bindende vorm van de detaillering
enz, van de bestemmingsplannen, in feite vraagt om een andere benadering
dan tot dusver. De oude uitbreidingsplannen schreven - wij stellen dit voor
de duidelijkheid wellicht wel wat al .te absoluut - imperatief voor hoe ge
bouwd zou moeten worden. Een architect had maar vóllpdig rekening te houden
met de visie, die een stedebouwkundige eens had gehad. Een later door een
architect gevonden betere situering of betere bouwwijze kon niet worden ge
realiseerd, tenzij via do vaak lange en moeizame procedure van een planwij
ziging, De tijdelijke Wederopbouwwet van na de oorlog heeft het met toepas
sing van het bekende artikel 20 van die wet, mogelijk gemaakt op oen eenvou
dige wijze toe te staan, dat wordt gebouwd in afwijking van een geldend uit
breidingsplan. Aan déze mogelijkheid is zeer veel toepassing gegeven. Daar-
lan mag wel dc
conclusie worden verbonden, dat de oude uitbreidingsplannen
te weinig afwijkingsmogelijkheden boden en dat deze in het algemeen te star
waren. Niettemin is een zo veelvuldige toepassing van artikel 20 van de
Wederopbouwwet ooi: niet bevredigend.
Om aan deze minder juiste werkwijze een eind te maken, heeft de nieuwe
V/et op do Ruimtelijke Ordening de mogelijkhèden geschapen voor oen soepeler
81edebouwkundig beleid, v;aarbij de gemeenteraad do grenzen moet aangeven,
waaraan Burgemeester on Wethouders bij hot door hun Ooilege te voeren beleid
i.in.
gebonden zullen
Hot bovenstaande komt cr op
neer, dat de
id bepaalde lijnen trekt,
waarbinnen ons College zich kan bewegen. Deze beleidsbepaling kan op twee
manieren plaats vinden: U kunt oen gedetailleerd bestemmingsplan vaststellen
en ons College machtigen binnen bepaalde grenzen van dat plan af te v/ijken