Bijlage nr. 132. Leeuwarden, 26 maart 1?69.
Presentiegelden.
Aan de Gemeenteraad,
Artikel 60 van de gemeentewet houdt in, dat de leden van de raad, waar
en voor zover de raad het bepaalt, voor het bijxvonen van zijn vergaderingen
en van vergaderingen van de afdelingen van de raad een vergoeding genieten,
waarvan het bedrag door Gedeputeerde Staten, nadat de raad is gehoord, wordt
vastgesteld. Artikel 64f van genoemde wet verklaart artikel 60 ook van toe
passing op de leden van een door de raad ingestelde commissie.
Tot nu toe is in het Reglement van Orde voor de vergaderingen van de
raad toepassing gegeven aan dat deel van bedoeld artikel 60, waarin staat,
dat de door Gedeputeerde Staten vast te stellen vergoeding door de raads
leden wordt genóten "waar en voor zover de raad het'bepaalt"Daartoe zijn
in dat reglement de volgende bepalingen opgenomen;
"Artikel 9«
De leden van de Raad genieten, voorzover zij op de presentielijst voor
komen, alsmede voor de vergaderingen van de secties, bedoeld in artikel 52,
een vergoeding." en
"Artikel 10.
De vergoeding, berekend met inachtneming' van het vorige artikel, wordt
halfjaarlijks aan de leden uitgekeerd."
Van de mogelijkheid om ook aan de leden van door de raad ingestelde
commissies een presentiegeld toe- te kennen is in onze Gemeente tot nu toe
geen gebruik gemaakt. V/ij zijn echter van oordeel, dat geleidelijk aan van de
leden van gemeentelijke commissies zoveel tijd en moeite wordt gevergd, dat
het redelijk is, dat zij daarvoor ook een vergoeding genieten. Daarbij hebben
wij ook overwogen, dat de léden van deze commissies dikwijls voor de juiste
vervulling van hun taak en ter voorbereiding van de behandeling van bepaalde
aangelegenheden in de vergaderingen van de commissies kosten (telefoon-,
vervoerskosten e.d.) moeten maken, die zij niet vergoed krijgen.
Het komt ons logisch voor, dat een regeling terzake van vergoedingen
voor het bijwonen van commissie-vergaderingen niet beperkt wordt tot een
presentiegeld voor vergaderingen van door de raad ingestelde commissies, doch
ook van kracht is voor de leden van de door-' ons en de eventueel door de
Burgemeester met toepassing van artikel 62, eerste lid, van de gemeentewet
in het leven geroepen commissies. Daarvoor geldt - zoals uit de eerste alinea
volgt - niet,- dat het bedrag van de vergoeding door Gedeputeerde Staten wordt
vastgesteld. De raad zal derhalve het bedrag van het presentiegeld voor deze
commissies moeten regelen. V/ij menen, dat dit het beste kan geschieden door
te bepalen, dat het bedrag van deze vergoedingen gelijk is aan dat, hetwelk
Gedeputeex"de Staten vaststeLlen voor het bijwonen van de door de raad inge
stelde commissies.
'Een regeling van de presentiegelden als hiervoor omschreven past in
zijn geheel niet in het Reglement van orde voor de vergaderingen van de
gemeenteraad, omdat zij ook elementen behelst, die niet op de vergaderingen
van de raad en van zijn afdelingen en commissies betrekking hebben. V/ij geven
er de voorkeur aan, dat deze materie wordt samengevat in één verordening en
niet wordt verdeeld over het Reglement van orde en een aparte regeling voor
hetgeen daarin niet thuis hoort. Derhalve hebben wij een ontwerp samengesteld
van een "verordening, regelende de presentiegelden voor de vergaderingen van
de gemeenteraad, de afdelingen van de gemeenteraad, de door de gemeenteraad,
door Burgemeester en V/ethouders en door de Burgemeester ingestelde commissies",
voortaan aan te halen als "Verordening presentiegelden"Deze ontwerp-ver-
ordening bieden wij IJ hierbij ter vaststelling aan.