-2-
Teneinde de hier genoemde factoren het beste tot hun recht te doen
komen moet men naar ons gevoelen boven een drastische herziening van de
bestaande algemene politieverordening v/el prefereren de vaststelling"van
een geheel nieuve verordening. Met het oog daarop is het thans aangeboden
ontwerp van de ".'.lgemene Politieverordening Leeuwarden" samengesteld.
IIWettelijke basis.
Art. 155tweede lid, Grondwet luidt:
"Hij de Raad) maakt de Verordeningen, die hij in het belang der
gemeente nodig oordeelt".
Dit grondwetsartikel vindt zijn uitwerking in de gemeentewet
Artikel 168: "Aan hem de Raad) behoort het maken van de verordenin
gen, die in het belang der openbare orde, zedelijkheid en gezondheid worden
vereist en van andere, betreffende de huishouding der gemeente".
Artikel 193: "De plaatselijke verordeningen treden niet in hetgeen van
algemeen Rijks- of provinciaal belang is. Bij twijfel, of een verordening di
deed, verbindt zij, totdat artikel 105 (betreft schorsing en vernietiging)
is toegepast".
Artikel 194: "De bepalingen van plaatselijke verordeningen, in wier
onderwerp door een wet, een algemene maatregel van bestuur of een provinci
ale verordening wordt voorzien, houden van rechtswege op te gelden".
Artikel 195:"De raad kan op overtreding zijner verordeningen, voor zo
veel daartegen niet bij een wet, een algemene maatregel van bestuur of een
provinciale verordening is voorzien, hechtenis van ten hoogste twee maander.
of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden stellen, alsmede openbaar
making van de rechterlijke uitspraak".
Artikel 190: "De verordeningen tegen overtreding waarvan straf is be
dreigd worden, nadat zij door de raad zijn vastgesteld, aan gedeputeerde
staten toegezonden. Gedeputeerde staten berichten de ontvangst der verorde
ning"
Artikel 199: "Deze verordeningen verbinden niet, dan wanneer zij be
hoorlijk zijn afgekondigd"
Artikel 200: "De afkondiging geschiedt, nadat het in artikel 198s
tweede lid, bedoelde bericht van ontvangst bij het gemeentebestuur is inge
komen, tenzij dit inhoudt, dat gedeputeerde staten de schorsing of vernie
tiging der verordening aan Ons hebben verzocht.
Afkondiging geschiedt voorts, indien binnen drie maanden na de dagte
kening van de verzending der verordening aan gedeputeerde staten geen be
richt van ontvangst bij het gemeentebestuur is ingekomen".
Artikel 201: "Indien het bericht van ontvangst znhoudt, dat gedepu
teerde staten de schorsing of vernietiging der verordening aan Ons hebben
verzocht, geschiedt de afkondiging nadat bij het gemeentebestuur een ver
klaring van Onzentwege is ingekomen, dat voor schorsing of vernietiging geen
redenen bestaan.
Afkondiging geschiedt voorts, indien binnen twee maanden na ontvangst
van het in het eerste lid bedoelde bericht geen besluit tot schorsing of
vernietiging van de verordening bij het gemeentebestuur is ingekomen".
Artikel 203: "De afkondiging geschiedt door openbare kennisgeving van
nederlegging van de verordening, ter lezing voor een ieder, gedurende drie
maanden, op de secretarie der gemeente".
Artikel 205: "De verordeningen treden, indien zij geen ander tijdstip
daartoe aanwijzen, in werking op de derde dag na die, waarop zij zijn afge
kondigd"
IIIOvertredingenstrafrecht
Van grote betekenis voor het gemeentelijk strafrecht is verder artikel
2G van de "Wet van 15 april 1886, S.64, houdende bepalingen, regelende het
in werking treden van het bij de wet van 3 maart 1881 (Staatsblad no. 35)
vastgestelde Wetboek van Strafrecht en de overgang van de oude tot de nieuwe
strafwetgeving, alsmede om overeenstemming te brengen tussen de bestaande
-3-
wetten en het nieuwe wetboek" (de zogenaamde Invoeringswet W.v.S.). Dit
artikel stempelt de strafbare feiten, bestaande in schending van gemeente
lijke strafbepalingen, tot overtredingenDit legt aan de gemeentelijke
strafwetgeving in verschillende opzichten beperkingen op.
In de eerste plaats moet men zich realiseren, dat onder overtredingen
worden verstaan de minder ernstige schendingen van rechtsgoederen. Hoewel
een principiële grens tussen misdrijven en overtredingen niet is te trekken
(het verschil is meer een gradueel), moet het toch als minder juist worden
beschouwd een delict, dat als een zware aantasting van de openbare orde,
zedelijkheid of gezondheid wordt gevoeld, als overtreding strafbaar te stel
len. Het zou dan voor de hand liggen, dat er naar gestreefd werd te bevor
deren, dat de Rijkswetgever ingrijpt en dat delict tot misdrijf verklaart.
Zolang zulks niet is gebeurd, kan een lagere strafwetgever zich echter wel
eens genoopt zien ondanks de min of meer principiële bezwaren daartegen het
desbetreffende feit als overtreding strafbaar te stellen en de voor de
dader minder zware - en in vergelijking met de ernst van het feit te lichte
- sancties dan maar te aanvaarden, liever dan de pleger straffeloos te laten.
In de tweede plaats vraagt in dit verband de aandacht de inhoud van
artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht, luidende: "Poging tot overtreding
is niet strafbaar". Artikel 91 van genoemd Wetboek verklaart, dat de acht
eerste (bedoeld is: de eerste acht) Titels van het Eerste Boek - waaronder
ook artikel 46 valt - ook toepasselijk zijn op feiten, waarop bij andere
wetten of verordeningen straf is gesteld, tenzij de wet anders bepaalt.
Hieruit volgt, dat de gemeenteraad onbevoegd is om poging tot de door hem
gecreëerde overtredingen alszodanig strafbaar te stellen.
Aan de bezwaren, die de hierdoor aan de gemeentelijke wetgever opgelegde
beperking meebrengt, kan naar mag worden aangenomen in een enkel geval worden
tegemoetgekomen door een poging tot een in een gemeentelijke verordening
vervatte overtreding als zelfstandig delict, als delictum sui generis, straf
baar te stellen. Als strafbaar feit dient dan naast het hoofddelict in de
verordening te worden vermeld, een handelen, dat als begin van uitvoering
(of misschien nog slechts als een voorbereidingshandeling) ten aanzien van
dat hoofddelict sou kunnen worden beschouwd. Enkele voorbeelden hiervan
vindt U in de artikelen C 54 en C 74 van het ontwerp.
In de derde plaats beperkt de omstandigheid, dat de gemeentelijke wet
gever slechts overtredingen en geen misdrijven in het leven kan roepen, hem
in de strafbaarstelling van een van de zogenaamde deelnemingsvormen
Het strafrecht kent n.l. naast het "plegen" van een delict het "doen plegen",
het "medeplegen"de "medeplichtigheid" en het "uitlokken". Medeplichtig
heid, in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht omschreven als volgt:
1e. "het behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf", of
2e. het "opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot
het plegen van het misdrijf", is volgens artikel 52 van genoemd wetboek
niet strafbaar \;anneer het een delict betreft, dat als overtreding wordt
aangemerkt. Ingevolge het bovenaangehaalde artikel 91 kan ook de gemeente
lijke wetgever dus op medeplichtigheid alszodanig aan een door hem strafbaar
gesteld feit geen sanctie stellen. V/el is hier naar wij menen te mogen aanne
men op dezelfde wijze als bij "poging" strafbaarstelling van medeplichtighe id
aan overtreding n.l. als delictum sui generis, geoorloofd. Een enkel voor
beeld hiervan vindt U in de artikelen C 25 en C 26.
Bij het samenstellen van een algemene politieverordening moet dus o.m.
met de hier vermelde restricties rekening worden gehouden.
De omstandigheid dat de door de gemeentelijke wetgever strafbaar ge
stolde feiten overtredingen zijn, heeft echter ook overigens tal van ge
volgen, o.a. processuele en penitentiaire (d.w.z. ten aanzien van de op te
leggen straffen). Het merendeel van deze consequenties raakt evenwel niet
de inhoud en de redactie van de gemeentelijke strafbepalingen, maar de toe
passing van wettelijke regelingen door anderen dan gemeentelijke organen en
functionarissen ten aanzien van overtredingen van die bepalingen. In een
enkel geval zal echter de formulering van een gemeentelijke strafbepaling