3. Het blijft natuurlijk, hoeseer ook getracht wordt daartegen te waken, denkbaar, dat er van de talloze versoeken om vergunning of ontheffing één in het ongerede raakt. Ook in een dergelijk geval achten wij het door de commissie voorgestane ge volg daarvan onaanvaardbaar. Het is immers mogelijk, dat door de automatische inwilliging van het verzoek het algemene belang ernstig schade wordt toege bracht ter wille van het belang van de enkeling. 4. De automatische verlening van een ontheffing of vergunning zal onvoor waardelijk geschieden, terwijl aan een vergunning en een ontheffing in d e regel voorwaarden worden verbonden, die beogen de nadelen, die uit het toe staan van hot verboden handelen of nalaten voor het algemeen belang of voor het belang van anderen kunnen voortvloeien, te voorkomen of binnen de perken te houden. 5. Het name ten aanzien van ontheffingen sou een automatische verlening inconsequent zijn. Uij attenderen er in dit verband op, dat - zoals ook de commissie ad hoc on blz. 12 en 13 van haar Memorie van Toelichting heeft ge daan - het begrin "ontheffing" daar is gebezigd, waar het desbetreffende handelen of nalaten in het algemeen laakbaar is, maar in een enkel speciaal geval (dus bij uitzondering) dat laakbare karakter verliest. In deze rede nering nast naar onze mening wel allerminst de door de commissie aan het niet-inachtnemen van een termijn verbonden consequentie van een van rechts wege verlenen van de ontheffing. 6. Uij wijzen tenslotte op het ongerijmde, dat, terwijl in artikel A8, eerste lid, wordt bepaald, dat een vergxinning of ontheffing slechts van kracht is indien zij schriftelijk is verleend, hier de mogelijkheid ontstaat van verlening van een niet-schriftelijlce vergunning of ontheffing. Alleen al uit een oogpunt van contröle achten wij dit niet aantrekkelijk. Daarbij willen wij dan nog niet eens de mogelijkheid noemen, dat de kwaadwilligen zich ten onrechte er op zouden beroepen, dat zij een versoek hebben ingediend. Uij hebben begrip voor de wens de burger een zo groot mogelijke mate van rechtszekerheid te verschaffen. Ook wij zijn van mening, dat de verhouding tussen bestuur en bestuurden met waarborgen tegen willekeur en op de lange baan schuiven wordt gediend. Uij wijzen er echter op, dat - in tegenstelling tot hetgeen thans het geval is - het ontwerp-A.P.V. reeds verschillende van deze waarborgen behelst. Uij denken hierbij vooral aan de mogelijkheden van beroep op de raad en de wijze, waarop de beroepsprocedure is geregeld (o.m. hoor en wederhoor)Beter dan de door do commissie opgenomen sanctie op het laten verstrijken van een termijn lijkt het ons in deze laatste richting de oplossing te zoeken. Daarom hebben wij in artikel A 13» tweede lid, de moge lijkheid opgenomen om bij de raad in beroep te komen enkel van het feit, dat niet binnen de gestelde termijn een beslissing is genomen. Deze constructie komt b.v. ook in de Algemene Bijstandswet voor en werkt - ook door haar pre ventieve effect - bevredigend. Haar ons gevoelen wordt aldus de rechtszeker heid van de burger voldoende gewaarborgd. Onze bezwaren tegen de door de commissie ontworpen bepaling hebben wij aan haar, zij het niet zo uitgewerkt, doordacht en geordend als hierboven is gedaan, kenbaar gemaakt. Uij hebben de commissie niet geheel kunnen over tuigen. Uel konden wij constateren, dat de commissie en wij tenslotte niet geheel controversieel tegenover elkaar stonden. Het resultaat van het overleg op dit punt was uiteindelijk, dat de commissie begrip had voor onze opvatting, naar dat de meerderheid van de commissie vooralsnog de voorkeur bleef geven aan de door haar gekozen conceptie. Uij moeten er melding van maken, dat één lid van ons college bezwaren heeft tegen het in de artikelen C 23 c.v, vervatte systeem van algemeen preventief toezicht op evenementen. Dit lid zou, gezien de belangen van de daarbij niet betrokken gebruikers van de openbare weg, eventueel nog uel een preventief toezicht kunnen aanvaarden op dergelijke activiteiten, voorzover die zich buitenshuis afspelen op of aan een weg of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats. Yoor de binnenshuis plaats vindende vermakelijk heden enz. zou dit lid desnoods, indien dit ten behoeve van het uitoefenen van -6- Een derde systeem is dat, hetwelk eerst is toegepast in de Kieswet en thans ook in de Algemene burgerlijke pensioenwet. Daarbij is elk hoofd stuk aangeduid net een letter van het alphabet en zijn de artikelen van dat hoofdstuk aangegeven met de letter van dat hoofdstuk een cijfer, waarbij voor elk hoofdstuk dc nummering met 1 begint. Men krijft dan b.v. hoofdstuk A net de artikelen A 1 t/m A 16hoofdstuk B met de artikelen B 1 t/m B 2 enz. Invoegen van een hoofdstuk is dan - hoewel niet te verwachten is, dat dit spoedig nodig is - desnoods wel mogelijk, b.v. van een hoofdstuk Aa, waarvan de artikelen dan worden aangeduid met Aa 1, Aa 2, enz. Het introduceren van dit systeem is stellig aantrekkelijk. De noodzaak om te zijner tijd over te gaan tot onder- en hernummering wordt daardoor, zoal niet voorkomen, dan toch beperkt. Als bijkomend voordeel van dit systeem wordt wel aangevoerd, dat indie: een artikel wordt genoemd, voor ingewijden onmiddellijk is te zien tot welk hoofdstuk dit behoort, dus tot welke soort het desbetreffende delict gcrekë wordt Voor wat betreft de toelichting op de ontworpen artikelen menen wij te mogen volstaan met een verwijzing naar de Memorie van Toelichting van de Commissie Het door de commissie aan ons voorgelegde ontwerp-A.P.V. hebben wij grondig bestudeerd. Uij zijn tot de conclusie gekomen, dat de door de com missie ontworpen bepalingen in het algemeen onze instemming kunnen hebben. Slechts ten aanzien van een beperkt aantal artikelen gaven wij de voorkeur aan oen andere formulering, terwijl wij in een enkel geval aanvulling wense lijk achtten dan wel een bepaling niet nodig vonden. Uij hebben omtrent een en ander met dc commissie van gedachten gewisseld. Daarbij bleek, dat wij in nagenoeg .11e gevallen met de commissie tot overeenstemming konden ge raken, hetzij over de door ons voorgestelde verandering, hetzij over a«n nog weer nieuwe redactie. De wijzigingen, die het door ons aan IJ aangeboden ontwerp in vergelijking met het ontwerp van de commissie behelst, zijn in een mede voor U ter visie liggend exemplaar van het ontwerp duidelijk aange- gev en Glechto op één punt hebben wij het met de commissie niet geheel eens kunnen worden. Dit betreft het volgende. In artikel 11 heeft de commissie de bepaling opgenomen, dat wij on trent een verzoek om vergunning of ontheffing binnen één maand nadat dat verzoek is ingekomen moeten beslissen, met een mogelijkheid van verdaging van C'.c beslissing tot twee maanden. Da.artegen hebben wij geen bezwaar. Wij achten het juist, dat de burger, die een dergelijk verzoek tot de overheid richt, een recht op een beslissing binnen een redelijke termijn wordt gegeve Uaar wij ons echter niet mee kunnen verenigen is, dat de commissie in het derde lid van genoemd artikel, zoals dat in haar ontwerp voorkomt, aan het niet inachtnenen van de gestelde termijnen het gevolg verbindt, dat de ge vraagde vergunning geacht wordt te zijn verleend. Onze bezwaren hiertegen zijn de volgende: Prakcisch altijd is het heel goed mogelijk tijdig een beslissing te nemen. In verreweg do meeste gevallen, waarom het hier gaat, zal zelfs op zeer korte termijn de gevraagde vergunning of ontheffing worden verleend. He' is echter mogelijk, dat voor de beslissing een bepaald ondersoek moet worden ingestelddue door bijzondere omstandigheden of door allerlei niet voor zienbare verwikkelingen zeer tijdrovend is en door buitengewone feitelijkhe den niet tijdig kan plaats hebben. Het sou niet erg bevredigend zijn als dan onkel omdat net ondersoek nog niet is afgelopen tot weigering zou moeten worden besloten teneinde de gevolgen van een automatische verlening, die on de.t moment wellicht nog niet te overzien zijn, te voorkomen. 2. De verzoeker heeft dikwijls moer belang bij een wat vertraagde voor waardelijke vergunning* oi ontheliing dan bij een - door tijdnood en door de onnq;*olijkheid on reeds de juiste voorwaarden vast te stellen - geforceerde weigering. -7-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1969 | | pagina 195