We thoud er s jaarwe d d en
Bijlage no. 167- Leeuwarden, 7 mei 1969.
Aan de Gemeenteraad.
Blijkens een brief van Gedeputeerde Staten van Friesland van 17 april
1969> no. 4*816, heeft de Minister van Binnenlandse Zaken bij circulaire van
14 maart 1969 nan de colleges van Gedeputeerde Staten der provinciën medede
ling gedaan van de maximale normen, welke dienen te worden aangehouden, indien
de thans geldende wethoudersjaarwedden in verband met de op 1 januari 1969
toegepaste verhogingen op de salarissen van het overheidspersoneel, worden
gewijzigd. De Minister heeft bij de vaststelling van bedoelde maximale normen
in zijn overwegingen betrokken, dat het wethoudersambt in gemeenten met
60.000 of meer inwoners in het algemeen een volledige dagtaak oplevert. In
verband hiermede heeft hij gemeend de normen niet alleen te moeten aanpassen
aan de trendbewegingen, doch deze bovendien te moeten verruimen. Het resul
taat hiervan is, dat voor de wethouders dezer gemeente de jaarwedde, welke
per 1 januari 1968 is vastgesteld op 28.625,per 1 januari 1969 kan wor
den bepaald op maximaal 34*550,In dit bedrag is de vakantietoelage
verdisconteerd
Gedeputeerde Staten van Friesland zijn voornemens de jaarv/edden van de
wethouders, gerekend met ingang van 1 januari 1969, vast te stellen op de
bedragen, die overeenstemmen met de volgens bedoelde normen maximaal toelaat
bare bedragen. Voor de wethouders dezer gemeente betekent dit mitsdien een
bedrag van 34*550,Haar mijn mening is de vaststelling van de wedde op
dit bedrag inderdaad noodzakelijk. In dit verband wijs ik U er nog op, dat
U zich reeds in Uw vergadering van 6 juni 1962 hebt uitgesproken voor vast
stelling van de wethoudersjaarwedde op 6<yfo van het maximum van het burgemees -
terssalaris. Het thans voorgestelde bedrag ad 34*550,komt overeen met
ca 56$ van het maximum van het burgemeesterssalaris in deze gemeente
In zijn eerderaangehaalde circulaire van 14 maart 1969 aan de colleges
van Gedeputeerde Staten der provinciën heeft de Minister van Binnenlandse
Zaken voorts vermeld dat het hem bekend is, dat vele gemeenteraden bezwaar
maken tegen het feit, dat zij zich, in verband met het bepaalde in artikel
100 der gemeentewettelkenmale terzake moeten uitspreken,ook wanneer slechts
sprake is van aanpassing der wethouderswedden aan de trendbewegingenwelke
in de salarissen van het overheidspersoneel tot uitdrukking worden gebracht.
In vele gevallen is daarom, aldus de Minister, bepleit een min of meer auto
matische aanpassing mogelijk te maken, waardoor het regelmatig horen der
gemeenteraden achterwege zou kunnen blijven. De Minister meent, dat zulks
in deze zin zou kunnen geschieden, dat de gemeenteraden, wanneer zij over de
per 1 januari 19 6 9 vast te stellen wethouders jaarwedden x^orden gehoord, zich
ermede akkoord verklaren, dat op de alsdan vastgestelde bedragen in de toe
komst wijzigingen zullen worden toegepast tot dezelfde percentages, waarmede
de overheidssalarissen, in verband met de algemene bewegingen in het loon-
en salarisniveau, worden herzien. Deze methode behoeft naar de mening van de
Minister niet in strijd te worden geacht met het voorschrift van artikel 100,
eerste lid, der gemeentewet en zal op zichzelf aan het bevorderen van de
Koninklijke goedkeuring der betreffende besluiten niet in de weg staan.
Gedeputeerde Staten van Friesland achten de suggestie van de Minister
praktisch en geven er gaarne gevolg aan. Ook naar mijn mening verdient het aan
beveling overeenkomstig die suggestie te handelen.
Mitsdien moge ik U in overweging geven:
a. als Uw oordeel uit te spreken, dat de wethoudersjaarwedde in deze gemeente,
gerekend met ingang van 1 januari 1969, behoort te worden vastgesteld op
f 34*550,