- 2 -
dat weliswaar zes taxi's van het tegenwoordig gangbare royalé.type langs
de goot-zouden kunnen worden opgesteld, doch dan blijft er beslist te
weinig ruimte over om behoorlijk te kunnen manoeuvreren» Hierbij dient
te worden bedacht, dat enige speling aan de uiteinden van de goot noodza
kelijk is en we1 aan de westzijde om het voorrijden van particuliere
wagens bij de stationsingang niet te bemoeilijken en aan de oostzijde om
enige meters vóór de zich aldaar bevindende voetgangersoversteekplaats
vrij te laten. Een en ander heeft ons genoopt van het invoeren van een
zesde standplaats af te zien, hetgeen ons overigens des te gemakkelijker
viel omdat het - zoals hierna zal blijken- mogelijk is het gebruik van de
vijf standplaatsen te intensiveren»
Conform het bepaalde in artikel 11 van de Huurautoverordening zijn
alle belanghebbenden door de commissie gehoord» Daarbij bleek dat tussen
de ondernemers V/iersma en Schuhmacher een vrij nauwe samenwerking tot
stand is gekomen» Beide ondernemers gaven voorts te kennen, dat zij be
reid waren een goede samenwerking met Van Eijck na te streven, met name
bij het stationsvervoer. Ook laatstgenoemde firma bleek tot een vorm van
samenwerking, als in het thans door de heer De Vrij aangevochten besluit
is geconcretiseerd, bereid.
Tegen samenwerking met de ondernemer De Vrij bleken de drie andere
ondernemers allen overwegend bezwaar te koesteren. Dat hangt o.m. samen
met de omstandigheid dat de heer De Vrij, wiens bedrijf anders is ge
aard dan dat van de overige ondernemers, zich afzijdig houdt van het
streven der drie anderen naar grotere samenwerking in de vorm van een
taxicentrale of anderszins» Het is dan ook bepaald onjuist, dat, zoals
reclamant stelt, ons college zich uitsluitend door beweringen van de
firma Gebr. Van Eijck zou hebben laten leiden tot afwijzing van zijn ver
zoek. Wij ver\\rijzen ten deze naar de overwegingen van ons aangevochten
besluit van 2 april j»l. en naar het advies van de Huurautocommissie van
5 maart 1969s welke stukken (het laatstbedoelde vertrouwelijk) voor U
ter inzage zijn gelegd.
Uit het beroepschrift blijkt voorts, dat De Vrij een onjuiste voor
stelling heeft van de rechten van Van Eijck. Op blad II wordt namelijk
gesproken van het "kapen van klanten" door speciaal daarvoor opgestelde
wagens, die worden ijigezet wanneer én de drie wagens van V/iersma en de
twee wagens van Van Eijck zelf bezet zijn» Dit zou in strijd zijn met
het destijds genomen "Raadsbesluit" gelieve hiervoor te lezen "besluit
van burgemeester en wethouders"). Hierbij wordt geheel uit het oog ver
loren, dat vergunning is verleend voor het innemen van drie, respectieve
lijk twee standplaatsen. Het aantal wagens dat daarbij gebezigd wordt is
niet gelimiteerd, dit in het belang van het publiek» Om dezelfde reden is
reeds sinds jaren een voorwaarde in de vergunningen opgenomen, waarbij de
vergunninghouders worden verplicht in gezamenlijk overleg steeds zorg te
dragen, dat redelijkerwijs, ter beoordeling van burgemeester en wethouders,
op voldoende wijze de standplaats bezet blijft en aan de vraag naar vervoer
kan worden voldaan
De regeling, die thans is getroffen, dient geenszins als een achter
stelling van het bedrijf van De Vrij te worden opgevat. Hu echter het
aantal standplaatsen bij het station niet kan worden uitgebreid, zien
wij, geheel afgezien van de vraag of het wenselijk is nog meer onder
nemers bij dit vervoer in te schakelen, geen redelijke mogelijkheid om,
hetzij aan De Vrij, hetzij aan Schuhmacher een standplaats toe te wijzen.
Hiertoe zou immers of aan V/iersmadan wel aan Van Eijck een standplaats
moeten worden ontnomen. Dit nu lijkt ons onaanvaardbaar.
Gelet op het vorenstaande geven wij U in overweging op het verzoek
van V/» de Vrij om hem alsnog vergunning te verlenen om deel te nemen aan
- 3 -
het vervoer van personen vanaf de standplaats bij het station afwijzend
te beschikken en derhalve het ingestelde beroep ongegrond te verklaren.
Burgemeester en V/ethouders van Leeuwarden
J.S. Brandsma Burgemeester
de Jong Secretaris.