Wij hebben-gemeend bij de uitwerking van onze ideeën meer concreet te moeten zijn dan in de nota van 8 april 1965 en hebben er daarbij naar ge streefd te komen tot een zodanig samenstel van maatregelen in onze gemeen te, dat een meer systematische bestuurlijke opbouw gestalte zal kunnen krijgen, waarbij aan het instituut van de commissies een zodanige plaats wordt ingeruimd, dat enerzijds de raad en ons college optimaal kunnen functioneren en anderzijds de kring van degenen, die betrokken zijn bij bestuurstaken wordt verruimd. De in de nota van 8 april 19^5 aangeduide kwestie van de wenselijkheid van een aanpassing van het Reglement van orde voor de vergaderingen van de raad aan de nieuwe wettelijke situatie hebben wij bij nader inzien be ter menen te kunnen loskoppelen van het probleem van de gemeentelijke com missies en raden. Wij verwijzen U hiervoor naar ons voorstel van 26 maart I j.l. (nr. 104). In de vergadering van 8 april j.l. stelde U naar aanlei ding hiervan reeds een nieuw Reglement van Orde vast. Voorts mogen wij verwijzen naar onze mededeling in de aanbiedingsbrief betreffende de ontwerpbegroting voor het jaar 1969 (blz. 22), dat het in de bedoeling lag vóór de indiening bij de raad van onze voorstellen omtrent de problematiek van de instelling en inschakeling van commissies, raden e.d. onze meningen te toetsen aan het oordeel van een commissie uit de raad, bestaande uit de voorzitters van de raadsfracties onder leiding van de voorzitter van ons college. Aan dit voornemen hebben wij uitvoering ge geven. Dit heeft geleid tot het aanbrengen van enige wijzigingen in onze aanvankelijke conseptie. Toepassing van de wettelijke mogelijkheden met betrekking tot de commis- sies enz. Onder verwijzing naar de uiteenzettingen omtrent de algemene achter gronden van de hier aan de orde zijnde problematiek, die waren opgenomen in de nota van 8 april 19^5 en waarvan wij de tekst hierbij voegen, geven wij hieronder een overzicht van de wijze, waarop naar onze mening aan de ideeën, ten grondslag liggende aan de wetswijziging van 1964in onze ge meente gestalte kan worden gegeven. IDoor de gemeenteraad in te stellen organen: A. territoriale raden of commissies; Aan dergelijke raden of commissies bestaat in onze gemeente naar wij menen geen behoefte. De stadswijken zijn niet zodanig van omvang en vertonen ook niet een zodanige samenhang, dat zij min of meer functio neren als een zelfstandige eenheid, die de instelling van een eigen orgaan vraagt. Daarbij speelt vanzelfsprekend ook de (beperkte) grootte van de stad een rol. Overigens merken wij op, dat ook in grotere gemeenten dan Leeuwarden het instituut van de wijkraden of andere organen voor delen van de gemeente tot nu toe weinig levens vatbaarheid hebben blijken te bezitten. Ook voor de dorpen achten wij de instellingen van territoriale organen niet nodig. Wel moeten naar onze nrening de verenigingen voor dorpsbelang (Goutum, Hempens- Teerns, Lekkum-Miedum, Wirdum-Swichum en Wytgaard) te allen tijd: gelegenheid hebben specifieke belangen van hun dorpen met ons cell? (of met een delegatie daarvan) op te nemen en daarover overleg te plegen. De praktijk heeft zich ook reeds aldus ontwikkeld. B„ functionele raden of commissies: Nu reeds bestaan er tal van gemeentelijke conniesies. Ten deze is al een zekere ontwikkeling. De praktijk vroeg ook om bepaalde voor zieningen, die vóór de wetswijziging niet mogelijk waren. Thans be staat de mogelijkheid om in gebleken behoeften te voorzien. Zo kunnei. er nu meer taken aan een orgaan worden toevertrouw d en kan een daarop afgestemde overdracht van bevoegdheden plaats hebben. Het is zaak enerzijds van de nieuwe mogelijkheden een gepast gebruik te maken, anderzijds er daarbij zorg voor te dragen, dat de coördinerende taak van ons college volledig gewaarborgd wordt. Wij hebben ons daarom op het standpunt gesteld, dat in beginsel naar gelang van de omstandig heden de diverse vormen van functionele raden en commissies in onze gemeente mogelijk zijn. Een commissie zal eventueel bij het beheer van een bepaald onderdeel van de huishouding der gemeente betrokken kunnen worden, indien de aard van de taken van dat onderdeel zich daartoe - in zekere mate of geheel bijzonder leent. De inpassing van dat beheer in het totale gemeentelijke beleid zal daarbij echter niet in gevaar mogen komen. Er zullen dan ook zodanige voorzieningen moeten worden getroffen en eventueel beperkingen moeten worden aangebracht, dat er voor ons college voldoende ruimte blijft voor het vervullen van zijn coördine rende functie (o.a. voor wat betreft het financiële beleid en het per soneelsbeleid). Wij achten het voorts gewenst de verschillende regelin gen voor nu reeds bestaande commissies (tezamen met die voor nieuw te vormen commissies) zoveel mogelijk bijeen te brengen en te uniformeren en aldus te codificeren. Volledigheidshalve willen wij er voor een goed begrip hier op wij zen, dat er tussen een "commissie" en een "raad" geen wezenlijk ver schil bestaat. De gemeentewet bezigt enkel het begrip "oommissie". Bij de totstandkoming van de wetswijziging is echter duidelijk gesteld, dat men, wanneer men dat wenst, een bepaalde commissie best mag aanduiden als "raad voor of iets dergelijks. Met het oog daarop is er van afgezien in de wet - zoals wel door diverse staats- en andere commissies was voorgesteld- speciale bepalingen op te nemen voor (ter ritoriale en functionele) "raden". Wij zouden een "commissie", steunen de op artikel 61 van de gemeentewet, als "raad" willen betitelen als zij 1e. breed samengesteld is; 2e. niet gekoppeld is aan een bepaalde tak van dienst van de gemeente; 3e. de mogelijkheid toegekend gekregen heeft secties voor bepaalde doel gebieden en (sub-)commissies voor bepaalde taken te formeren; en 4e. dient om aan de bevolking inspraak te geven (o.m. via de daarvoor in aanmerking komende organisaties) met name op het gebied van een bepaalde sector van het welzijnsbeleid. In de regel zal aan een dergelijke raad geen beheersbevoegdheid worden toegekend; slechts in uitzonderingsgevallen zal dit anders zijn. Voordat wij komen tot een rubricering van de diverse bestaande en naar onze mening in te stellen commissies, zouden wij nog enkele opmer kingen willen maken omtrent het naar onze mening te maken onderscheid in taak en positie van de verschillende soorten commissies. Momenteel bestaan er reeds verschillende commissies van advies en bijstand (veelal in de desbetreffende instellingsbesluiten en regelin gen nog aangemerkt als commissie van bijstand). Deze functioneren in het algemeen niet zo zeer als een commissie, die ons adviseert en bij staat ten aanzien van een bepaald onderdeel van de gemeentelijke huis houding, maar veel meer als een commissie van de gemeenteraad met als taak de raad van advies te dienen over voorstellen van onze kant, gele gen op het desbetreffende terrein. Daartoe wordt een dergelijke commis sie door ons tevoren in een commissievergadering geïnformeerd over de aan het voorstel ten grondslag liggende overwegingen en eventueel over de achtergronden daarvan. Een aantal van deze commissies zal naar onze mening ook inderdaad de taak moeten hebben de raad te adviseren over door ons ingediende voorstellen. Daarnaast zullen deze commissies onzes inziens een belang rijke rol moeten spelen om de goede wisselwerking in het samenspel tus sen de raad en ons college te bevorderen. Dergelijke commissies behoren naar ons oordeel in wezen adviescommissies van en voor de raad te zijn.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1970 | | pagina 119