- 50
landelijke stijging van ruim 11$. De verschillen komen heel sterk tot
uitdrukking hij de twee voor Leeuwarden belangrijkste bedrijfstakken,
t.w. de voedings- en genotmiddelenindustrie en de metaalverwerkende
industrie. Landelijk daalde in de voedings- en genotmiddelenindustrie
do werkgelegenheid met rond 3$. In Leeuwarden daarentegen steeg de
werkgelegenheid in deze sector met rond 10$. In de metaalverwerkende
industrie steeg de werkgelegenheid landelijk met rond 23$, tegenover
een stijging in Leeuwarden van rond 80$. Van de industriële werkgele
genheid in Friesland neemt Leeuwarden over de gehele periode vrij con
stant bijna 25$ voor haar rekening. Gelet op het feit dat gedurende
de laatste jaren vrijwel geen nieuwe industriële bedrijven zich heb
ben gevestigd, kan hieruit worden geconcludeerd dat de ontwikkeling
van de vanouds gevestigde en de vooral in het begin van de zestiger
jaren aangetrokken nieuwe bedrijven zeer bevredigend verloopt.
Uit hetgeen wij in de voorgaande alinea, naar voren brachten en
uit de ontwikkeling der arbeidsreserve als zodanig, alsmede uit het
feit dat de openstaande vraag de arbeidsreserve bij tijd en wijle
overtreft - waarbij dient te worden aangetekend dat dit laatste mede
zijn oorzaak kan vinden in het feit dat vraag naar en aanbod van ar
beidskrachten kwantitatief dan wel kwalitatief niet geheel op elkaar
zijn afgestemd - kan o.i. worden geconcludeerd dat de arbeidsmarkt
in Leeuwarden het full employment niveau zo niet heeft bereikt, dan
toch in ieder geval nadert. Dit op zichzelf gunstige beeld contras
teert sterk met dat wat de binnenlandse migratie te zien geeft. Het
vertreksaldo steeg namelijk van 178 in 1968 tot niet minder dan 387
in 1969. De voorlopige gegevens over het eerste halfjaar 1970 duiden
op een voortgaande ontwikkeling der binnenlandse migratie in voor
Leeuwarden ongunstige sin (1e halfjaar 1968 78; 1e halfjaar 19^9
34; 1e halfjaar 1970 - 352). Aangezien incidentele invloeden hierbij
een rol kunnen spelen, is het te gewaagd om op grond van de gegevens
oA^er een half jaar uitspraken te doen over het nigratiebeeld dat
1970 als geheel te zien zal geven.
Dit neemt niet weg dat het nuttig kan zijn te pogen de ontwikke
ling der binnenlandse migratie te analyseren, teneinde zo mogelijk
een antwoord te geven op de vraag of het binnenlands vertreksaldo
zijn oorzaak vindt in tekorten aan (bepaalde vormen van) werkgelegen
heid, in tekortkomingen van het woonklimaat of wellicht in beide.
Een mogelijkheid daaromtrent een globale indicatie te vorkrijgen
bieden ons door het C.B.S. gepubliceerde gegevens over de migratie