4. de levering en de betaling geschieden op do dag van het verlijden
van de akte van overdracht;
No. 4474.
DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN
Gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van
31 maart 1971 ("bijlage no. 113)$
BESLUIT
aem H. Wiersma, wonende te Leeuwarden, Nieuw Rapenburg 35, te verkopen
het op de bij dit besluit behorende tekening groengearceerG aange
geven, aan de weg Nieuw Rapenburg gelegen perceelsgedeeltegroot
plm. 25 m2voor een prijs van 725,--- en voorts onder de volgende
bedingons
1. de begrenzing van het terreintje zal ter plaatse worden aangegeven
door de landmeetkundig ambtenaar van de dienst der Openbare Werken
van de gemeente Leeuwarden; over- of ondermaat tengevolge van daarna
ambtshalve plaatsvindende kadastrale opmeting van het verkochte kan
geen aanleiding geven tot verhoging of verlaging van de koopsom;
2. koper aanvaardt het terreintje vrij van hypotheek, beslag en huur on
verder in de toestand, waarin dit zich ten tijde van de eigendoms
overdracht bevindt, met alle lusten, lasten, plichten, erfdienst
baarheden enz., daartoe van ouds en met recht behorende;
3„ alle op do grondoverdracht vallende kosten, daaronder begrepen die
van de levering van een afschrift van de akte ton behoeve van het
gemeente-archief en die van de verrichtingen van de landmeetkundig
ambtenaar, bedoeld onder punt 1, komen voor rekening van de koper;
5. hei risico voor en het onderhoud van het gekochte 0:1 alle daarvan
geheven wordende en nog te heffen lasten en belastingen komen
vanaf de levering voor rekening van de koper;
6. de gemeente Leeuwarden is tot geen andere vrijwaring gehouden dan
tot die wegens uitwinning;
7. partijen doen afstand van het recht tot het vragen van ontbinding,
als bedoeld in do artikelen 1302 en 1303 van het Burgerlijk
Wetboek;
8. de akte van eigendomsoverdracht zal worden opgemaakt door en
verleden voor een door de koper aan te wijzen, te Leeuwarden
gevestigde notaris.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van
Voorzitter,
Secretaris.
Principe-uitspraak omtrent deelname aan gemeenschappelijke regeling inzake
de stichting en exploitatie van een regionaal woonwagencentrum in de ge
meente Smallingerland
Bijlage no. 114. Leeuwarden, 31 maart 1971
Aan de Gemeenteraad.
Op 1 oktober 1970 is de Woonwagenwet in werking getreden. Ingevolge ar
tikel 2 van genoemde wet dient elke gemeente, al dan niet in samenwerking
met een of meer andere gemeenten, een openbaar centrum voor woonwagens in
stand te houden. Een dergelijk centrum zal moeten voldoen aan de bij of
krachtens de wet genoemde eisen. Artikel 7 van de Woonwagenwet bepaalt ter-
sake, dat een woonwagencentrum verhard en verlicht dient te zijn, voorzien
moet zijn van aansluitingen op het elektriciteitsnet en de waterleiding,
uitgerust met middelen ter bestrijding van brand, goed bereikbaar van de
openbare weg af, behoorlijk beschut en zodanig gelegen, dat de bewoners van
de woonwagens op het centrum zonder groot bezwaar kunnen deelnemen aan het
maatschappelijk verkeer. Bovendien moet op of in de onmiddellijke nabijheid
van het centrum een centrumgebouw aanwezig zijn ten behoeve van de activi
teiten van en de dienstverlening aan de bewoners der woonwagens op het cen
trum. Deze eisen zijn zeer gedetailleerd uitgewerkt in een Algemene Maat
regel van Bestuur van 20 maart 1970 (het zgn. Besluit woonwagencentra), dat
voor U ter inzage is gelegd.
Reeds geruime tijd worden er besprekingen gevoerd tussen Gedeputeerde
Staten van Friesland en de Afdeling Friesland van de Vereniging van Neder
landse Gemeenten met het doel te komen tot een gemeenschappelijke regeling
tussen de gemeenten in de provincie Friesland met betrekking tot het stich
ten van één regi^^i woonwagencentrum. Het ligt in de bedoeling dat alle
gemeenten, behalve de eilandgemeenten, hieraan deelnemen. Deze besprekingen
verkeren in een vergevorderd stadium. V/ij hebben aan de commissie, die belast
is met het ontwerpen van deze gemeenschappelijke regeling en waarin nae.st
vertegenwoordigers van de gemeenten en Gedeputeerde Staten ook het Ministerie
van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk zich heeft doen vertegenwoor
digen, medegedeeld, dat wij bereid zijn Uw raad voor te stellen aan die rege
ling deel te nemen. Wij hebben dit gedaan, omdat wij menen, dat de stichting
van één regionaal woonwagencentrum door alle Friese gemeenten de voorkeur
verdient, gelet op het geringe aantal woonwagens, dat min of meer permanent
in de provincie Friesland verblijft. Dit aantal bedraagt volgens een door
Gedeputeerde Staten ingesteld onderzoek plm. 60. Daarenboven is het duidelijk
dat een regionaal woonwagencentrum zeer aanmerkelijke kostenbesparingen met
zich meebrengt. Als plaats voor het te vestigen woonwagencentrum is de ge
meente Smallingerland gekozen. Dit is gedaan omdat uit het door Gedeputeerde
Staten ingestelde onderzoek ook is gebleken, dat de trekroute van woonwagen
bewoners door de provincie Friesland via Smallingerland naar Groningen leidt.
Wij menen, dat het, gelet op het vorenstaande, alleszins aanbeveling ver
dient t.z.t. deel te nemen aan de gemeenschappelijke regeling inzake de stich
ting en exploitatie van een regionaal woonwagencentrum in de gemeente Smal
lingerland. Zoals wij hierboven reeds stelden, verkeert het overleg omtrent
deze regeling in een slotfase. In dit overleg is met name door ons college
ter sprake gebracht de positie van het woonwagenkamp in Leeuwarden aan de
Tijnjedijk. Ingevolge artikel 2 van de concept-gemeenschappelijke regeling,
welke voor U bij de stukken ter inzage is gelegd, wordt het nieuwe woonwagen-
centrum in Smallingerland door de deelnemende gemeentebesturen aangewezen als
plaats welke door woonwagens moet worden ingenomen. Als deze bepaling zonder
meer wordt toegepast, houdt dit in, dat de bewoners van het woonwagenkamp aan
de Tijnjedijk t.z.t. bij het gereedkomen van het regionale kamp daarheen moe
ten verhuizen. Wij achten dit ten opzichte van deze bewoners, waarvan het
meerenaeel reeds jaren standplaats inneemt op genoemd kamp en een economische