- 2 -
Vervolgens wordt de vloeroppervlakte met de onder 2 t/m 5 bedoelde
coëfficiënten vermenigvuldigd; op de uitkomst daarvan wordt het tarief
toegepast
Zoals vermeld moeten de waardecoëfficiënten zodanig worden bepaald,
dat na vermenigvuldiging met de vloeroppervlakte van de objecten de
waardeverschillen in het economische verkeer tussen de verschillende
objecxen op benaderende wijze tot uitdrukking komen.
De waardecoëfficiënten moeten bij de belastingverordening worden
vastgesteld.
De oppervlakte-grondslag noopt er toe dat niet valt te ontkomen
aan indeling van het onroerend goed op uiterlijke verschijningsvorm en in
groepen en soorten. Kortom een inventarisatie van alle mogelijke vormen,
waarin het onroerend goed zich in de gemeente manifesteert.
Uit de belastingverordening moet blijken, welke waardecoëfficiënten
aan al deze soorten onroerend goed moeten worden toegekend.
Grondslag waarde in het economische verkeer
Ingevolge artikel 5 van het Besluit gemeentelijke onroerend-goedbelastinr
gen moet de waarde worden bepaald op die welke aan het belastingobject
dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan
zou kunnen worden overgedragen. Tevens dient te worden uitgegaan van een
vrij opleverbare staat. Deze bepalingen zijn opgenomen teneinde een uniforme
waardering van de belastingobjecten te waarborgen.
Artikel 6 van het Besluit gemeentelijke onroerend-goedbelastingen
opent de mogelijkheid tot de zg. forfaitaire waardebepaling van woningen.
Volgens deze bepaling mag de waarde in het economische verkeer ook worden
gesteld op de jaarlijkse huurwaarde, vermenigvuldigd met een bij de
belastingverordening vast te stellen factor van tenminste 10 en ten hoogste
20. Dit systeem heeft de jaarlijkse huur tot grondslag. Gezien de grote
huurverschillen tussen oud- en nieuwbouw tussen overigens gelijkwaardige
woningen kunnen onredelijk grote verschillen in belastingdruk optreden.
Ben ander nadeel van deze grondslag is dat alleen huurwaarden van huur
woningen bekend zijn.
Van het particuliere woningbezit en van de bedrijvensector zullen de
huurwaarden apart moeten worden geschat.
Dasrenfcegen kan gesteld worden dat de heffingsgrondslag waarde in het
economische verkeer een voor de belastingplichtige redelijk te beoordelen
grondslag is. In de praktijk van het maatschappelijke leven is het begrip
verkoopwaarde een min of meer ingeburgerd begrip. Dagelijks vindt aan- en
verkoop van onroerend goed plaats.
Vooral eigenaren van onroerend goed hebben in het algemeen een vrij goede
indruk van de verkoopwaarden. Voor de huurders van woningen geldt dit in
mindere mate.
Proefonderzoek
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft in nauwe samenwerking
met de Stichting Bouwcentrum een methodiek ontworpen voor het toepassen
van de waardecoëfficiënten (factoren op de gemeten oppervlakte van de
diverse belastingobjecten. Deze methodiek heeft als richtlijn gediend voor
het hier gehouden proefonderzoek. Een exemplaar van de betreffende
model-verordening ligt bij de stukken ter inzage.
Uit het proefonderzoek moest blijken of de uitkomsten ook inderdaad
in voldoende mate rekening hielden met waardeverschillen in het economisch
verkeer. Dat wil zeggen de onderlinge verhoudingen tussen de gecorrigeerde
oppervlakten van de verschillende belastingobjecten moesten ongeveer
dezelfde zijn als de verhoudingen tussen de getaxeerde verkoopwaarden.
Indien n.l. de uitkomsten bij toepassing van het oppervlakte-systeem
niet in voldoende mate een afspiegeling zijn van de waardeverschillen in het
economische verkeer zal dit tot grote moeilijkheden kunnen leiden. Zulks
staat mede ter beoordeling van de belastingrechter, die in beroepzaken
de verschillen tussen de gecorrigeerde oppervlakten zal toetsen aan de
verschillen tussen de waarden in het economische verkeer van dezelfde
objecten.
Aan de hand van de model-verordening van de Vereniging van' Nederlandse
Gemeenten hebben wij op de 270 bij de proef betrokken woningen diverse
berekeningen gemaakt. De uiteindelijke resultaten van het onderzoek vindt
op de voor U ter inzage gelegde bijlagen weergegeven.
Uit het onderzoek is gebleken, dat voor ruim 40van de onderzochte
woningen de verschillen tussen de gecorrigeerde oppervlakten te ver afweken
van de waardeverschillen die in het economische verkeer bestaan. Deze
afwijking achten wij te groot, te meer omdat wij verwachten, dat toepassing
van de gevonden vermenigvuldigingsfactoren op de overige onroerende
goederen, zoals bedrijven enz. tot nog grotere moeilijkheden zal leiden»
Onze conclusie is dan ook, dat voorlopig nog niet valt te werken
met de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in samenwerking
met het Bouwcentrum ontworpen methodiek met betrekking tot de oppervlakte
grondslag. Hierover is o.i. een nadere studie noodzakelijk.
Overigens vinden wij, dat het voor de belastingplichtige moeilijk
zal zijn de juistheid van de aanslag bij de oppervlaktegrondslag te
beoordelen. Er zullen slechts weinigen zijn, die in staat zijn de in de
belastingverordening neergelegde waardeverhoudingen te toetsen.
Keuzebepaling
Gelet op de hiervoor vermelde beschouwingen zijn wij van mening,
dat het de voorkeur verdient de heffing van de onroerend-goedbelasting
in onze gemeente te doen plaatsvinden op basis van de grondslag waarde
in het economische verkeer.
Wij zijn ons er van bewust, dat bij keuze van de grondslag waarde in
het economische verkeer periodieke herziening van het geheel noodzakelijk
is. Dit bezwaar moet echter o.i. worden aanvaard, omdat de onderlinge
verhouding tussen de economische waarden niet in het gedrang mag komen
en dit bij toepassing van de grondslag oppervlakte wel het geval zou zijn.
Bij onze overwegingen hebben wij rekening gehouden met de brief aan
de gemeenteraden in Friesland van de Kamer van Koophandel en Fabrieken
voor Friesland van 24 augustus 1973- Tevens heeft overleg plaatsgevonden
met functionarissen van het Landbouwschap, Gewestelijke Raad voor Friesland.
Beide organisaties adviseerden als grondslag de economische waarde.
De betreffende stukken zijn voor U ter inzage gelegd.
Inwerkingtreding verordening
Wij streven er naar de heffing van de belasting met ingang van 1975
te kunnen effectueren. Daarvoor is het nodig, dat in 1973 het besluit
tot invoering van de belasting wordt genomen. In verband met de voorbe
reidende werkzaamheden zoals het inwinnen van inlichtingen, het binnen
treden van gebouwen ten behoeve van het verrichten van opnemingen, is
het gewenst de verordening zo spoedig mogelijk in werking te laten treden.
In d.e ontwerp-verordening is daarom als datum van inwerkingtreding
genoemd 1 januari 1974» terwijl als eerste heffingsjaar is vermeld het
jaar 1975 (zie artikel 14 ontwerp).