- 2 -
Het 5e lid ziet op die gevallen, waarin een gebouwd .eigendom in fasen
in gebruik wordt genomen. Telkens wanneer er een fase gereed is gekomen,
wordt het onroerende goed opnieuw gewaardeerd.
Het 6e lid bepaalt bij fictie, dat indien een verbouwing gepaard gaat.
met gedeeltelijke afbraak en'herbouw, zodat naar maatschappelijke opvat
ting van een geheel nieuw te stichten gebouw sprake is, het onroerende
goed gedurende deze verbouwing als ongebouwd wordt gewaardeerd.
Ingevolge het 7e lid dient de waarde van een onroerend goed dat 'deel
uitmaakt van een landgoed in de zin van de Hatuurschoonwet 1928 niet
zonder meer op de waarde in het economische verkeer te worden gesteld,
doch dient hiervoor in aanmerking te worden genomen een waarde die
doorgaans als bestemmingswaarde wordt aangeduid. He bestemmingswaarde
is de waarde in het economische verkeer, waarbij rekening moet worden
gehouden met een op dat landgoed rustende last om dat goed gedurende
25 jaren als zodanig in stand te houden, met name voor wat betreft de zich
op dat landgoed bevindende bossen of bomen. In het algemeen zal deze
last een waardedrukkende factor zijn, zodat de bestemmingswaarde lager
zal uitvallen dan de waarde in het economische verkeer.
He leden 1, 2, 5 en 7 zijn ontleend aan artikel 5 van het Besluit
gemeentelijke onroerend-goedbelastingen.
Artikel 5
Dit artikel gaat er van uit, dat de heffingsgrondslag niet elk jaar
opnieuw moet worden vastgesteld, doch kan gelden voor een aantal jaren
(maximaal 5 jaren). Artikel 5 van het Besluit gemeentelijke onroerend-
goedbelasting opent hiertoe de mogelijkheid. De ontwerp-verordening
bepaalt, dat om de vijf jaren de grondslag opnieuw zal worden bezien.
Het 2e lid van artikel 5 houdt rekening met tussentijdse vaststelling
c.q. wijziging van een heffingsgrondslag.
Het betreft hier onroerend goed dat bij de aanvang van een heffings
tij dvak
a. niet meer onder de uitzonderingsbepaling van artikel 1 valt, (geen
cultuurgrond meer) c.q. daar wel komt onder te vallen;
b. niet meer onder de vrijstellingsbepaling valt c.q. de vrijstelling
is vervallen;
c. wijziging in de waarde in het economische verkeer als gevolg van
aan- of bijbouw, een ingrijpende inwendige verbouwing, brand- of
afbraak, dan wel bestemmingsverandering.
Uit een oogpunt van rechtvaardigheid en billijkheid wordt het niet
wenselijk geacht deze onroerende goederen eerst in de belasting te
betrekken na afloop van de 5-jaarlijkse periode, waarvoor de heffings
grondslag geldt.
Artikel 6 (tarief)
Ingevolge artikel 10 van het Besluit gemeentelijke onroerend-goedbe
lasting dient het tarief te worden vastgesteld op een vast bedrag
voor elke eenheid van 3.000,van de heffingsgrondslag. Voorgesteld
wordt het tarief voor de gebruikers te bepalen op f 9?pe^ 3=000,
en voor de zakelijk gerechtigden op 11,25 per 3=000,Overigens
zij er nogmaals op gewezen dat dit tarief een voorlopig karakter
draagt
De vaststelling van het werkelijke tarief kan eerst worden bepaald
nadat de totale economische waarden van alle onroerende goederen in
de gemeente bekend zijn.
Artikel 7 (vrijstellingen)
Dit artikel regelt de vrijstellingen. De onder a t/m c vermelde vrij
stellingen zijn ingevolge artikel 11 van het Besluit gemeentelijke
onroerend-goedbelastingen voorgeschreven.
- 3 -
De overige vrijstellingen zijn om practische redenen opgenomen.
Het 3e lid beoogt eenvoudige woningen van de gebruikersbelasting vrij
te stellen. In vele gevallen betreft het hier woningen, die ook thans
reeds zijn vrijgesteld voor de personele belasting. Een te ruime toe
passing van vrijstelling achten wij onjuist en niet in overeenstemming
met het karakter van de onroerend-goedbelasting.
Wij zijn van mening, dat vrijstelling moet worden verleend, indien de
heffingsgrondslag minder bedraagt dan 9=000,
De bevoegdheid tot het opnemen van deze vrijstelling is gegeven in ar
tikel 9, tweede lid van het Besluit gemeentelijke onroerend-goedbelastingen.
Artikel 8 (wijze van belastingheffing)
Uit het bepaalde in artikel 302 van de gemeentewet vloeit voort, dat de
onroerend-goedbelasting moet worden geheven bij wege van aanslag.
Artikel 9 (tenaamstelling)
Door deze bepaling wordt bereikt dat - ingeval er sprake is van mede
eigendom van diverse personen van het onroerende goed - kan worden vol
staan met vermelding van één naam op het aanslagbiljet.
Artikel 10 (verzoek om een aanslag)
Ingevolge dit artikel is de belastingplichtige aan wie niet binnen een
bepaalde termijn een aanslag is opgelegd, gehouden een verzoek tot
Burgemeester en Wethouders te richten om alsnog over te gaan tot vast
stelling van een aanslag, tenzij redelijkerwijs moet worden aangenomen
dat geen belasting verschuldigd is.
Artikel 12 (overdracht van bevoegdheden)
Dit artikel is opgenomen in verband met artikel 282 van de gemeentewet.
De tekst van dit artikel sluit aan bij reeds in andere gemeentelijke
belastingverordeningen opgenomen delegatiebepalingen.
Artikel 13 (nakoming van verplichtingen)
Bedoelde verplichtingen betreffen het desgevraagd verstrekken van in
lichtingen en gegevens ten behoeve van de belastingheffing en het ver
lenen van toegang tot gebouwen ten behoeve van ingevolge de verordening
te verrichten opnemingen.
Artikel 14 (inwerkingtreding en citeerartikel
Zonder verordening bestaat er geen sanctie op het niet nakomen van ver
plichtingen en het inwinnen van gegevens nodig ter uitvoering van de
belastingverordening. In verband hiermee is het gewenst de verordening
zo spoedig mogelijk in werking te doen treden (1 januari 1974)=
De heffing van de nieuwe belasting zal volgens dit artikel eerst
geschieden met ingang van 1975=