- 183 -
Par. 13. Beleidssector Cultuur.
Algemeen.
In het beleidsplan 1975-1978 hebben wij de beleidsuitgangspunten,
waarop een beleid op het gebied van de cultuur gebaseerd dient
te zijn, naar voren gebracht.
hij zijn van oordeel, dat het beleid in deze sector tot en met het
jaar 1980 gefundeerd zal moeten zijn op dezelfde beleidsuitgangspunten,
waarbij vrij, overeenkomstig de lijn die ontwikkeld is in de door de
Culturele Raad uitgebrachte nota Kunstbeleid en in overeenstemming met
hetgeen is vermeld in het eerder verschenen beleidsplan, het nood
zakelijk achten prioriteiten te verlenen aan de verdere stimulering
en ontwikkeling van de onderdelen amateuristische lcunstbeoefening en
creativiteitsontwikkeling/kunstzinnige vorming.
Amateuristische Kunstbeoefening.
Voor wat betreft de amateuristische kunstbeoefening wijzen wij op de
integrale subsidieregeling voor de gehele sector, tot de invoering
waarvan U op 23 juni 1975 hebt besloten.
Creativiteitsontwikkeling en Kunstzinnige vorming.
Op het punt van de creativiteitsontwikkeling en de kunstzinnige vorming
kunnen wij in het algemeen instemmen met hetgeen hierover in de door
de Culturele Raad uitgebrachte nota Kunstbeleid naar voren is gebracht.
De Culturele Raad acht het in zijn nota Kunstbeleid noodzakelijk,
dat in overleg met alle betrokkenen een standpunt wordt bepaald langs
welke lijnen de kunstzinnige vorming en de creativiteitsontwikkeling
gestimuleerd dienen te worden, hij hebben het voornemen de Culturele
Raad te verzoeken op zo kort mogelijke termijn een visie te ontwikkelen
over dit onderwerp en daarbij aan te geven, welke middelen noodzakelijk
zijn om deze visie, in een aantal concrete beleidsmaatregelen vertaald,
gestalte te geven.
In afwachting van het advies van de Culturele Raad op dit punt achten
wij een meer dan trendmatige verhoging van het aan de Stichting
Kreativiteitscentrum te verstrekken subsidie noodzakelijk, teneinde
de stichting in staat te stellen het aantal docentenuren enigszins
te kunnen uitbreiden.