wij de woningcorporaties voldoen
de solvabel om de financiële ge
volgen daarvan op te vangen. Te
uwer informatie zij daarbij ver
meld dat voor de naoorlogse wo
ningen, waarbij zicli de leegstand
met name openbaart, in de huur
prijs 2/3 huurderving is opgenomen,
terwijl daarnaast een risicore
serve wordt gevormd welke mede
is bedoeld voor liet opvangen van
onverwachte exploitatieverliezen.
Yoor de vóór 1 januari 1966 ge
bouwde woningwetwoningen bedraagt
de hier bedoelde storting in de
risicoreserve 7/3 van de jo.arhuur
per 31 december 1965? voor de
tussen 1 januari 1966 en 1 janu
ari 1968 gebouwde woningen "Jfo
van de huur over het 1e exploi
tatiejaar en voor de nadien ge
bouwde complexen 10$j van laatst
genoemde huur. De hieruit ver
kregen middelen zijn momenteel
groot genoeg om daaruit de leeg-
standsverliezen te bestrijen» Wel
verdient het o.i. aanbeveling dat
de corporaties deze middelen in
voldoende mate liquide houden.
Yoor de vooroorlogse woningen
wordt alleen rekening gehouden
met 2c/j voor huurderving in deze
woningen doet zich echter geen
noemenswaardige leegstand voor
terwijl ook de vooruitzichten
daar niet op wijzen. Wanneer
evenwel de huidige leegstand -
per 31 december 1974 bedroeg dit
aantal voor het Gemeentelijk
Woningbedrijf en corporaties 629 -
belangrijk grotere omvang mocht
aannemen, valt te voorzien dat
daaruit grote exploitatieverlie
zen zullen voortvloeien, als ge
volg waarvan ook van de gemeente
financiële offers zullen worden
gevraagd, welke alsdan o.i. ten
laste van de gemeentelijke risi
coreserve zullen moeten worden
gebracht. De onzekerheid - ook
voor wat het Woningbedrijf be
treft - is daaromtrent evenwel
nog zo groot dat wij in het be
leidsplan geen post dienaangaande
hebben opgenomen, temeer aange
zien wij, gelet op het landelijke
karakter er van, verwachten dat
het rijk daarvoor in de een of
andere vorm een regeling zal
treffen.