- 155
Het is niet zo dat de aanvankelijk
op volgnrs. 640642 en 644 geraam
de bedragen over andere posten zijn
verdeeld.
Door do raming van personeelsuitbrei
dingen, subsidies en kapitaallasten
op de functionele posten is het niet
meer nodig daarvoor stelposten op
te nemen.
B. Belastingen.
549» bat is de visie van het college
ten aanzien van de vaststelling
van tarieven op allerlei gebied?
hordt daarbij een bepaalde lijn
gevolgd?
549° Ten aanzien van de tarieven streven
wij naar periodieke bijstelling in
verband met de voortgaande geldont
waarding. Yoor de tarieven, waarvoor
uit economische overwegingen kosten
dekking gewenst is, is ons streven
er op gericht 100^1» kostendekking te
handhaven c.q. te bereiken. Bij een
aantal andere tarieven speelt de
mate van kostendekking wel een rol,
doch zijn daarnaast ook sociale en
cultur-ele motieven van invloed.
550. V/at de onroerend-goedbelasting be- 550° V/ij verwijzen naar
liet gestelde op
treft bestaat in de Commissie voor
de Financiën verschil van opvatting
over de vraag of deze belasting
in de beleidsperiode 1975-1978
- met name in de eerste jaren- al
boven het art, 12-niveau moet wor
den geheven. Een deel van de com
missie acht een verdere optrek
king het overwegen waard.
In welke mate denkt u de onroerend-
goedbelasting in de beleidsperiode
1975-1978 boven het art. 12-ni
veau op te trekken?
blz. 22> van liet ontverp-beleids-
plan en de cijfer::
op blz. 228.
geconcludeerd
Hieruit kan worden
dot wij geen structurele verhoging
boven het onlangs door de raad aan
vaarde niveau voorstellen.
551De onroerend-goedbelasting vertoont 551
in de onderscheidene gemeenten
ook bij de art. 12-minimum-rpbrengst
grote verschillen in de tarieven.
Zal dit zo blijven?
De hoogte van de art. 12-tarieven
hangt af van:
a. het in totaal op te brengen
bedrag dat is gebaseerd op die
van een aantal vervallen (his
torische) belastingen;
b. de totaalsom der geschatte waar
den in het economische verkeer;
c. de samenstelling van het pakket
belastingobjecten (verhouding
woningen/bedrijfspanden)
Aangezien de onder a, b en c ver
melde factoren van gemeente tot
gemeente verschillen, sullen ook
de uit de drie factoren door bere
kening afgeleide tarieven der ver
schillende gemeenten niet gelijk
zijn.
JÉs