- 11 -
4. De uitmonding van een rookkanaal mag niet zijn aangebracht op een
geringere horizontale afstand dan 30 m van een tot bewoning bestemd
gebouw, indien dit rookkanaal deel uitmaakt van een gebouw of ander
bouwsel, waarvan de hoogte niet meer dan 5 m bedraagt,
Niet van toepassing is het bepaalde in het voorgaande van dit lid
op de afstand van de uitmonding van het rookkanaal tots
a. het eengezinshuis, ten dienste waarvan het rookkanaal aanwezig is?
b. andere tot bewoning bestemde gebouwen dan het onder a bedoelde,
mits deze geen grotere hoogte hebben dan 5
5» Nadere eisen kunnen worden gesteld met betrekking tot de plaats en de
hoogte van de uitmonding van rookkanalen, indien de aard van de
stookinstallatie dan wel de aard en de ligging van de omringende
bebouwing daartoe aanleiding geven.
Artikel XXXVIII.
Van artikel 219 wordt de tekst vervangen door:
1. Gasafvoerkanalen moeten bovendaks op een doeltreffende plaats uitmonden
en zo nodig zijn voorzien van een kap.
Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan, indien de plaats van de
uitmonding en de kap voldoen aan de desbetreffende bepalingen van
HEN 1078, uitgave 19^3 (Gasinstallatievoorschriften) met dien verstande
dat gasafvoerkanalen die geplaatst zijn op gebouwen of op andere
bouwsels met geen grotere hoogte dan 5 m slechts mogen uitmonden
in het gebied van vrije uitmonding als bedoeld in bijlage P van die
norm en onverminderd het bepaalde in lid 2.
2. De uitmonding van een gasafvoerkanaal mag niet zijn aangebracht op
een geringere horizontale afstand dan 10 m van een tot bewoning bestemd
gebouw, indien dat gasafvoerkanaal deel uitmaakt van een gebouw of
ander bouwsel, waarvan de hoogte niet meer dan 5 bedraagt.
Niet van toepassing is het bepaalde in het voorgaande van dit lid
op de afstand van de uitmonding van een gasafvoerkanaal tots
a„ het eengezinshuis, ten dienste waarvan het gasafvoerkanaal
aanwezig is?
b. andere tot bewoning bestemde gebouwen dan het onder a bedoelde,
mits deze geen grotere hoogte hebben dan 3 m.
3. Nadere eisen kunnen worden gesteld met betrekking tot de plaats en de
hoogte van de uitmonding van gasafvoerkanalen, indien de aard van de
stookinstallatie dan wel de aard en de ligging van de omringende
bebouwing daartoe aanleiding geven.
Artikel IXL.
Artikel 238 wordt als volgt gewijzigd:
A. In lid 1 wordt na "van" tussengevoegd: "de nodige".
B. Lid 3 wordt vervangen door:
Als nadere eis kan worden gesteld dat:
a. bouwerken, geen gebouwen zijnde, worden voorzien van de nodige
afvoerleidingen;
b. de afvoerinstallaties van bedrijfsruimten zijn gescheiden van de
afvoerinstallaties van in hetzelfde gebouw gelegen woningen.