yfetPS Subsidiëren van het plaatselijk vrijwilligers jeugd- en jongerenwerk, de peuterspeelzalen en de speeltuinen. Bijlage no. 214. Leeuwarden, 20 mei 1976. Aan de gemeenteraad. In 1974 is een begin gemaakt met het van rijkswege verlenen van be scheiden financiële steun aan bepaalde activiteiten verricht door vrij willigers, aangeduid als "Vrijwilligers jeugd- en jongerenwerk". Als subsidiëringssysteem werd de rijksbijdrageregeling gekozen, waarmede tot uitdrukking wordt gebracht, dat het aan de gemeente is het initiatief te nemen tot subsidiëring van het vrijwilligerswerk, waarna de rijksoverheid de gemeente een bijdrage geeft in het door haar verleende subsidie. In 1975 is de mogelijkheid tot het verkrijgen van een rijksbijdrage uitge breid tot peuterspeelzalen en in 1976 tot speeltuinen, die voldoen aan de in de regeling geformuleerde eisen. De thans geldende Interim Rijksbijdrageregeling Vrijwilligers Jeugd- en Jongerenwerk, Peuterspeelzalen en Speeltuinen 1976 bevat een drietal subsidiabele werksoorten waarin de volgende rijksbijdragen kunnen worden verleend. 1. De rijksbijdrage ten behoeve van het plaatselijk vrijwilligers jeugd- en jongerenwerk bedraagt 100$ van het door de gemeente verstrekte subsidie tot maximaal 50$ van de kosten van de aktiviteiten doch niet meer dan 2.500,per geval. Aktiviteiten waarvan de kosten minder dan 1.000,bedragen komen niet voor subsidiëring in aanmerking. 2. De rijksbijdrage ten behoeve van peuterspeelzalen bedraagt 100$ van het verstrekte gemeentelijk subsidie tot een maximum per gemeente van het aantal peuterspeelzalen, die aan de in deze regeling gestelde voorwaarden voldoen, vermenigvuldigd met een bedrag van 2.500, In de uitkering aan de diverse peuterspeelzalen is een bepaalde subsidie differentiatie mogelijk. Het gemeentebestuur kan aan peuterspeelzalen, welke een functie vervullen in wijken en buurten waar sprake is van een maatschappelijke achterstand meer dan 2.500,per zaal verlenen. Dit betekent wel, dat andere peuterspeelzalen dan minder dan 2,500, zullen ontvangen, met dien verstande, dat de te verlenen bijdrage nooit minder dan 2.000,kan zijn. 3. De rijksbijdrage ten behoeve van speeltuinen bedraagt 100$ van het door de gemeente verstrekte subsidie, tot maximaal 50$ van 4e kosten van de activiteiten doch niet meer dan 2.000,per geval. Evenals bij het vrijwilligers jeugd- en jongerenwerk komen de activi teiten waarvan de kosten minder dan 1.000,bedragen niet voor subsidiëring in aanmerking. Door de medewerking van de Raad voor de Jeugdaangelegenheden en de Leeuwarder Speeltuincentrale zijn op grond van de Interim Rijksbijdrageregeling voor het jaar 1976 tot nu toe 46 subsidie-aanvragen ingediend. Van deze aanvragen zijn reeds 13 door het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Yferk gehonoreerd. Leze aanvragen hadden alle betrekking op peuterspeelzalen waarvoor in totaal een rijksbijdrage van 32.500» beschikbaar is gesteld. Gelet op het feit, dat het toekennen van gemeentelijke subsidies op grond van de reeds genoc-mde regeling voor 100$ wordt gedekt door rijksbijdragen stellen wij U voor aan de verenigingen c.q. stichtingen welke voldoen aan de in de regeling gestelde voorwaarden en waarvoor van rijkswege een rijks bijdrage ter beschikking wordt gesteld een gemeentelijk subsidie te verlenen gelijk aan de toe te kennen rijksbijdrage.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1976 | | pagina 110