I
Gemeenschappelijke regeling Uoonwagenschap Friesland.
Bijlage no. 224. Leeuwarden, 10 juni 1976.
Aan de Gemeenteraad.
Bij Uw besluit van 10 december 1973 hebt U besloten deel te nemen aan
de gemeenschappelijke regeling Uoonwagenschap Friesland. Op grond van
deze regeling heeft Uw Raad en hebben ons College en de Burgemeester alle
bevoegdheden, welke de respectievelijke bestuursorganen op grond van de
Uoonwagenwet toekomen overgedragen aan respectievelijk het algemeen be
stuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter van het Uoonwagenschap (zie
do artikelen 12, 17 en 21 van de regeling).
Bij nadere overweging en mode gelet op de problemen, welke zich met
betrekking tot de aanwezigheid van woonwagens in enkele gemeenten in onze
provincie hebben voorgedaan, zijn wij tot do conclusie gekomen, dat het
wenselijk ware geweest, dat niet alle bevoegdheden' aan het Uoonwagenschap
zouden zijn overgedragen. Onze bezwaren hebben met name betrekking op de
overdracht van de bevoegdheid vergunning te verlenen voor het innemen van
standplaats bultien een openbaar woonwagencentrum (artikel 10 van de wet)
en op de overdracht van de bevoegdheid töt het optreden tegen woonwagens,
welke zonder vergunning buiten een openbaar centrum standplaats innemen,
eventueel noj; toepassing van politiedwang (artikel 61 van de wet).
Artikel 10 van de Uoonwagenwet.
Op grond van dit artikel kunnen Burgemeester en Uethouders vergunning ver
lenen voor het innemen van standplaats buiten een openbaar centrum. Dit
artikel biedt niet alleen de mogelijkheid in een incidenteel geval een -
wellicht tijdelijke - oplossing voor een woonwagenbewoner te vinden, doch
blijkens de toelichting op de wet zullen mot toepassing van dit artikel
met name oplossingen gevonden moeten worden voor diegenen, die - hoewel
niet behorend tot de maatschappelijke groep van de woonwagenbewoners -
niettemin op het gebruik van een woonwagen zijn aangewezen vanwege hun
beroep, zoals wegenbouwers,- kermisexploitanten,, circusartiesten e.d.
De maatschappelijke zorg, welke de Uoonwagenwet beoogt, richt zich niet
in de eerste plaats op deze groepen. In vele gevallen zal het zelfs zo
zijn, dat een openbaar woonwagencentrum niet de meest geëigende plaats is
voor de genoemde groepen. In die gevallen zal dan ook met toepassing van
artikel 10 van de wet een oplossing moeten worden gevonden buiten een
openbaar centrum. Uij zijn :van oordeel dat dergelijke aangelegenheden
plaatselijk behoren te worden geregeld en dat dit (blijkens de doelstel
ling van de regeling, zijnde de bevordering van het maatschappelijk wel
zijn van de woonwagenbewoners) niet in de eerste plaats de taak is van het
Uo o n wa g e n s c ha p
Uij hebben tegen de overdracht van deze bevoegdheid nog een bezwaar.
Haar de letter van de regeling kan het Uoonwagenschap, zelfs tegen de
wil van een gemeente, een plaats buiten een openbaar centrum aanwijzen,
waar vroonwagens standplaats kunnen innemen. Weliswaar moet het dagelijks
bestuur van het schap ingevolge het bepaalde in artikel 32 van de regeling
het gevoelen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
inwinnen omtrent het voornemen tot een dergelijke aam/ijzing over te gaan,
doch het Uoonwagenschap is niet gebonden aan de uitspraak van het betref
fende gemeentelijke bestuursorgaan.
Artikel 61 van de Uoonwagenwet.
Op grond van dit artikel is het mogelijk woonwagenbewoners, die op een
centrum boven het toegestane aantal, of 'buiten een centrum zonder vergun
ning standplaats innemen, te vcrwijderen, zonodig met behulp van de sterke
arm. Dit artikel biedt de mogelijkheid dat bij zich plotseling voordoende
problemen' met woonwagenbewonerswaardoor de openbare orde wordt verstoord