Wijzigen van het Algemeen Ambtenarenreglement.
Bijlage no. 169. Leeuwarden, 29 april 1976.
Aan de gemeenteraad.
Met ingang van de uitkeringsperiode 1 juni 1975 - 1 juni 1976
(uitkering mei 1976) zijn de bepalingen inzake de vakantieuitkering voor
het Rijkspersoneel herzien.
Volgens deze herziening wordt deevakantieuitkering niet meer berekend
over het salaris op 1 mei (peildatum), maar over het per maand feitelijk
genoten salaris. Het Rijk heeft de hierdoor vrijkomende middelen gebruikt
voor de invoering van een regeling, krachtens welke gepensioneerden een
tegemoetkoming in de ziektekosten kunnen krijgen (de zgn. hardheidsclausule)
Het Centraal Orgaan had als overwegend bezwaar tegen invoering van de
nieuwe berekeningswijze van de vakantieuitkering bij de gemeenten dat daar
door de uitkeringen uit het Gemeentefonds zouden dalen. Het achtte het
billijk dat de kosten verbonden aan de zgn. hardheidsclausule voor
gepensioneerden als salariskosten zouden worden erkend, nu het Rijk aan
zijn gepensioneerden, evenals vele gemeenten dat reeds doen, ook een
tegemoetkoming in de ziektekosten gaat verstrekken.
Het Rijk heeft hiertegen in principe geen bezwaar meer.
Het Centraal Orgaan is van oordeel dat er nu aanleiding is voor die
gemeenten, die nog geen hardheidsclausule voor gepensioneerden hebben
ingevoerd, daartoe thans over te gaan. Voor de overige gemeenten acht het
Centraal Orgaan onvoldoende zwaarwichtige redenen aanwezig, die een
algemeen advies zouden wettigen over de wijze waarop en in welke sector de
vrijkomende gelden zouden kunnen worden besteed.
De organisaties van overheidspersoneel daarentegen zouden met de
wijziging, die zij als een niet gemotiveerde verslechtering in de rechts
positie van de gemeente-ambtenaar zien, slechts kunnen instemmen als er
een garantie zou zijn dat de vrijkomende financiën ten goede van de rechts
positie van de gemeente-ambtenaren zouden komen.
Nu er in het Centraal Orga,an geen overeenstemming kon worden bereikt
waren wij genoodzaakt deze aangelegenheid aan de plaatselijke Commissie
voor Georganiseerd Overleg ter beoordeling voor te leggen.
Aangezien wij de gedachte var de organisaties dat de vrijkomende
financiële middelen in de personele sector moeten worden gebruikt niet
onredelijk vonden hebben wij aan de Commissie voor Georganiseerd Overleg
voorgesteld tegenover de verlaging van de vakantieuitkering een (vervroegde)
invoering van het bedrijfsmaatschappelijk werk te stellen.
De Commissie bleek vcor deze suggestie echter niet te voelen en heeft
ons geadviseerd voorlopig de bestaande berekeningswijze ongewijzigd te laten
gezien de omstandigheid da.t nae,r haar oordeel op dit moment nog onvoldoende
inzicht bestaat in de mogelijkheden om de voor de ambtenaren ongunstige
financiële gevolgen, voortvloeiende uit de door ons voorgestelde wijze van
berekening van de vakantieuitkering, op te vangen.
Naar aan], ei ding van dit advies hebben wij ons op een en ander nader
beraden. Wij zijn evenwel tot de conclusie gekomen dat het aanbeveling ver
dient ook op dit punt zoveel mogelijk uniformiteit te verkrijgen met de
bestaande Rijksregeling. Wij blijven echter bereid de door de voorgenomen
wijziging vrijkomende middelen a.an te wenden ten behoeve van invoering
van het bedrijfsmaatschappelijk werk. In het beleidsplan 1977/1981 zal
hieraan aandacht worden besteed.