Deze eenstemmigheid wordt derhalve vereist ten aanzien van besluiten in
zake onderwerpen, als bedoeld onder "taken" sub 3 en onder "bevoegdhe
den" sub a. De aanvaarde uitgangspunten openen de mogelijkheid ook voor
andere zaken eenstemmigheid voor te schrijven. Het eisen van eenstemmighei
ook voor andere dan de meest essentiële zaken met de mogelijkheid, dat
hierdoor veelvuldig arbitrage wordt gevraagd, zal de slagvaardigheid van
de besluitencentrale zeker in ongunstige zin beïnvloeden.
Opgemerkt wordt voorts nog, dat van het instituut in de eindfase ook
het verpleeghuis en het verzorgingshuis van de gemeente Leeuwarden deel
uit zullen maken. Bij de uitwerking van de gestelde taken zal de be
sluitencentrale met dit gegeven dan ook rekening dienen te houden. In
verband daarmede dienen de belangrijke beleidsbeslissingen ten aanzien
van het verpleeghuis en verzorgingshuis ook in de overgangsfase niet ge
heel buiten de besluitencentrale om te worden genomen.
De besluitencentrale zal de bevoegdheid moeten hebben en daadwerkelijk
in de gelegenheid gesteld moeten worden van dergelijke plannen kennis
te nemen en van zijn gevoelen daaromtrent te doen blijken. Gelet op
het geheel eigen karakter van deze instituten, zal een eventuele uit
spraak van de besluitencentrale naar het oordeel van de voorbereidings
commissie niet hetzelfde bindende karakter behoeven te hebben als voor
de ziekenhuizen het geval is.
De rechtsvorm en de samenstelling van de besluitencentrale.
Omtrent de rechtsvorm van de besluitencentrale heeft de commissie zich
zeer uitvoerig beraden. Met name heeft daarbij een belangrijke rol ge
speeld de vraag of de besluitencentrale rechtspersoonlijkheid zou
moeten hebben of niet, met andere woorden of er voor de overgangsfase
naast de drie bestaande rechtspersonen nog een vierde rechtspersoon in
het leven zou moeten worden geroepen, dan wel of de voorkeur gegeven
zou moeten worden aan een niet rechtspersoonlijkheid bezittend insti
tuut, dat niettemin zodanig gestructureerd is, dat zijn beslissingen
de deelnemende ziekenhuizen vermogen te binden. Dat immers in de be
doeling van de besluitencentrale.
De commissie heeft een drietal mogelijkheden overwogen, te weten:
a. een stichting, welke voldoet aan de eisen voor een aanwijzing als
bedoeld in artikel B 3 van de Algemene burgerlijke pensioenwet;
b. een "gewone" stichting;
c. een niet-rechtspersoonlijkheid-bezittende commissie, gebaseerd op
een overeenkomst tussen de drie ziekenhuizen.
Daarbij dient te worden vastgesteld, dat in feite twee zaken regeling
behoeven, te weten de structuur van het instituut in de overgangsfase,
alsmede de verhouding tussen dat instituut en de deelnemende zieken
huizen en tussen de deelnemende ziekenhuizen onderling. Rekening hou
dend met het voor de overgangsfase aanvaarde uitgangspunt, dat de
ziekenhuizen in dit stadium autonoom blijven, is nauwelijks een andere
constructie dan het overeenkomst-model denkbaar voor wat betreft de
regeling van de verhouding tussen de ziekenhuizen onderling.
De commissie heeft de sub a. tot en met c. genoemde mogelijkheden aan
een beschouwing onderworpen. Zij heeft geconstateerd, dat een keuze
voor de sub a,genoemde mogelijkheid vergaande consequenties zou
hebben. Het zou n.l. betekenen, dat het voor de overgangsfase geldende
instituut in feite samenvalt met het instituut voor de eindfase. Er
zijn om die reden een aantal argumenten aan te voeren om voor deze
oplossing niet te kiezen. In de eerste plaats zou hiermede afbreuk ge
daan worden aan de voor de totale integratie gekozen uitgangspunten,
welke nu eenmaal uitgaan van twee onderscheiden fasen en twee insti
tuten, te weten voor de overgangsfase en voor de eindfase. Vervolgens
is de zetelverdeling in de overgangsfase en in de eindfase niet gelijk.
Tenslotte - en dit acht de commissie het belangrijkste argument - ver
eist de instelling van het instituut voor de eindfase nog een inten
sieve studie omtrent organisatievorm, mogelijkheden van inpassing van
de bestaande ziekenhuizen in de nieuwe situatie, personele conse
quenties e.d. Met andere woorden, de tijd is nog niet rijp om thans
reeds tot instelling van het instituut voor de eindfase over te gaan.
Om deze redenen meent de commissie, dat de sub a. genoemde mogelijk
heid buiten verdere beschouwing kan blijven.
Het gaat derhalve om de keuze tussen hetzij een "gewone" stichting, het
zij een niet-rechtspersoonlijkheid-bezittende commissie. Vooropgesteld
zij dat deze keuze naar het oordeel van de voorbereidingscommissie
geen principëel karakter draagt.
In het overleg, dat aan het optreden van de voorbereidingscommissie
vooraf is gegaan, is hieromtrent ook geen uitspraak gedaan. De keuze
zal derhalve gemaakt moeten worden op grond van overwegingen van oppor
tuniteit.
De stichting heeft vóór, dat zij als rechtspersoonlijkheid bezittend
lichaam een duidelijke eigen status krijgt. Dit kan evenwel ook een
nadeel zijn, in die zin dat er een zekere "verwijdering" kan ontstaan
tussen een dergelijke stichting en de deelnemende ziekenhuizen, waar
door de stichting te veel "haar eigen leven" zou gaan leiden. Voorts
is de vraag, hoe een zelfstandige stichting zich verdraagt met de in de
overgangsfase principiëel te handhaven autonomie van de deelnemende
ziekenhuizen binnen het kader van de door de besluitencentrale te nemen
beslissingen. Een stichting zou bovendien moeten voldoen aan zeer spe
cifieke eisen, met name voor wat betreft beperktheid in de tijd, aange
zien het instituut voor de overgangsfase dient te verdwijnen, zodra de
integratie is voltooid.
Een niet-rechtspersoonlijkheid-bezittende commissie daarentegen beklem
toond naar het oordeel van de voorbereidingscommissie diidelijker het
tijdelijk karakter van het instituut, zij steunt nadrukkelijker op de
bestaande ziekenhuisbesturen, terwijl voorts extra complicaties in ver
band met de overgang naar de eindfase worden vermeden. De voor- en na
delen van beide mogelijkheden tegen elkaar afwegend en - het zij her
haald - vaststellend dat het niet gaat om een principiële aangelegen
heid, meent de voorbereidingscommissie te moeten kiezen voor de commis-
sievorm. Deze commissie komt tot stand op basis van een door de deel
nemende ziekenhuizen te sluiten overeenkomst, waarin samenstelling,
taak, bevoegdheden en werkwijze worden geregeld.
Bijzondere aandacht verdient de wijze van besluitvorming en de wijze
van uitvoering van de besluiten van de commissie. Zij bezit slechts
die taken en bevoegdheden, welke de deelnemende ziekenhuizen haar bij
overeenkomst toekennen. De waarde en de kracht van de besluiten van de
commissie ligt niet zozeer in "eigen" macht, als wel in de contactuele
verhouding tussen de deelnemende ziekenhuizen onderling, waardoor zij
zich verplichten de uitspraken van de commissie over die onderwerpen
welke zij gezamenlijk aan de commissie hebben opgedragen als hen bin
dend te aanvaarden en uit te voeren.
In verband met de omstandigheid, dat een dergelijke commissie geen
rechtspersoonlijkheid bezit, zal zij geen verplichtingen tegenover
derden kunnen aangaan. Dat betekent dat haar besluiten - althans voor
zover deze tot het aangaan van dergelijke verplichtingen leiden - door
de besturen van de deelnemende ziekenhuizen of (zodra deze tot stand
is gekomen) door de rechtspersoon voor de eindfase zullen moeten worden
uitgevoerd.
Voor wat de samenstelling van de commissie betreft, is de voorbereidings
commissie van mening, dat voor een niet te groot college moet worden ge
kozen. Zij acht een afvaardiging van twee leden per ziekenhuis voldoen
de, waarbij wordt voorgesteld tevens plaatsvervangende leden aan te wij
zen, zodat ieder ziekenhuis bij de vergaderingen in het algemeen steeds
vertegenwoordigd zal kunnen zijn.
-8-
-9-