6 -
gegevens-verkregen kunnen worden m.b.t. de werkelijke leegstand.
Voorlopig moet het aantal van 1000 voldoende geacht worden om de
plaatselijke woningmarkt goed te doen functioneren.
314Voningonttrekking.
Mede aan de hand van de gemeentelijke planning voor de stadsver
nieuwing is door de D.S.O. in 1976 een prognose gemaakt van het
aantal woningonttrekkingen in de komende jaren. Deze prognose
resulteert in gemiddeld 235 woningonttrekkingen per jaar in de
periode 1977—'' 985
3.2. Kwalitatieve aspecten.
3.2.1. Eengezins of meergezinshuis.
Het Structuurschema Volkshuisvesting gaat ervan uit, dat in 1985
ongeveer 75% van de woningen bestaat uit eengezinshuizen. (Thans
69%). Dit zijn landelijke percentages.
25% Meergezinshuizen voldoet aan de behoefte van vooral jongeren
en bejaarden.
Zowel uit het rapport Priemus als uit het woningmarktonderzoek
Camminghaburen blijkt een grote vraag naar eengezinshuizen. Van
de doorstromers wenst 85% een eengezinswoning en slechts 4%
uitdrukkelijk een flat. Van het huidig woningbestand in Leeuwarden
bestaat circa 25% uit drie lagen of meer. In de toekomstige be
hoefte aan meergezinshuizen zou derhalve getalsmatig gezien voor
zien kunnen worden met het huidig woningbestand.
3.2.2. De woninggrootte.
Het Structuurschema Volkshuisvesting gaat ervan uit, dat de be
hoefte aan kleinere woningen (vier vertrekken of minder incl.
keuken) ongeveer 25% van de woningvoorraad uitmaakt.
Volgens het rapport Priemus en het woningmarktonderzoek Cammingha
buren is de behoefte aan kleinere woningen in Leeuwarden geringer
(tussen 15% a 20%). Er is een toenemende animo voor grotere wo
ningen, vooral bij doorstromers.
Uit het rapport Priemus blijkt, dat 5 of meer kamerwoningen 67%
van de woningvoorraad omvatten. Het aantal kleinere woningen, met
name drie en twee-kamerwoningen is vergeleken met Nederland aan
de hoge kant.
In de behoefte aan kleinere woningen zou derhalve, getalsmatig,
voorzien worden met het huidige woningbestand, afgezien van ver
vangende nieuwbouw.
- 7 -
3.2.3. De eigendom.
Het Structuurschema Volkshuisvesting stelt, dat thans 38% van de
woningen bewoond wordt door de eigenaren. Uiteindelijk zou dit
percentage jaarlijks moeten stijgen met circa 1% tot 60% na 2000.
In 1985 zou dit percentage bijvoorbeeld 45% moeten zijn.
In Leeuwarden is dit percentage thans 35%> dus beneden het lande
lijk gemiddelde. In de periode 1970-1977 zijn in Leeuwarden ver-
houdingsgewijs veel woningwetwoningen gebouwd. Zie voor de ver
houding Leeuwarden-Randgemeenten tabel 6.
Uit het woningmarktonderzoek Camminghaburen blijkt, dat bewoners
die verhuisplannen hebben, meer denken aan het kopen van een wo
ning dan zij die geen verhuisplannen hebben. Vooral echtparen
met kinderen beneden de 20 jaar vormen de groep van potentiële
kopers. Uit het migratie-onderzoek van de afdeling E.B.0. blijkt,
dat, indien de suburbanisanten in inkomens-klassen onderverdeeld
worden, 95% van de hogere inkomens-klasse, 75% van de middenklasse
en 50% van de lagere inkomens-klasse een woning koopt in de
buurgemeenten.
De lagere inkomens-klasse maakt ruim deel uit van de suburbani
santen (klassen zijn gebaseerd op beroep en opleiding).
Ook het rapport van het Economisch Instituut voor de Bouwnijver
heid constateert een duidelijk vraagoverschot naar eengezins
woningen in de koopsfeer. Het vorengaande vraagoverschot heeft
reeds in verschillende regio's geleid tot een verandering in de
verdeling van de woningproductie over de verschillende sectoren.
Het E.I.B.-rapport concludeert, dat bij het woningbouwbeleid uit
gegaan moet worden van de beschikbare woningvoorraad. Goedkope
huisvesting bijv. in de gesubsidieerde sfeer is vaak voldoende
aanwezig en deze zou ook voor nieuwe vragers vrij kunnen komen,
indien de doorstroming verbeterde. Gebleken is, dat het doorstro
mingsrendement vooral groot is, wanneer koopwoningen en eengezins
woningen worden gebouwd. Het beleid van vele gemeenten is echter
niet gericht op een betere verdeling van de bestaande voorraad
door wat minister Gruyters noemde "een flinke zwenking in de rich
ting van de eigendom". Het is een zaak van hoogste urgentie dat
gemeenten meer marktconform gaan denken en handelen.
Minister Gruyters stelt in een schrijven van 23 juni 1977 aan de
H.I.D.'s: "Er valt een duidelijke trendbreuk te constateren ten
gevolge van een toenemende voorkeur voor het eigen woningbezit.
In hun iiitbreidingsgebieden zullen de stedelijke gemeenten er
goed aan doen het accent te leggen op bouw in de premie- en on
gesubsidieerde sector".