I
4. het terrein, waarop de opslag plaats vindt is afgepaald van de openbare
weg, teneinde te voorkomen, dat derden de opslag in disorde brengen;
'f
COMMISSIE VAN ADVIES INZAKE BEROEPSCHRIFTEN INGEVOLGE DE ALGEMENE POLITIE
VERORDENING.
Advies inzake de beslissing op het beroepschrift van de heer mr. P. Tuinman,
namens de Friesche Glashandel B.V.
Bijlage no. 263 Leeuwarden, 27 juni 1978.
Aan de Gemeenteraad.
I. INLEIDING
Bij besluit van 21 maart 1978 nummer V.O.W. 4063 GV/CL, heeft het college
van Burgemeester en Wethouders op grond van artikel H 4 van de Algemene
Politieverordening wegens ontsiering van de omgeving de Friesche Glashandel
B.V., Pier Panderstraat 10-10b, alhier, aangeschreven de aanwezige lege
glaskisten met daarin houtwol en afvalmateriaalgelegen nabij voormeld
pand, te verwijderen.
Bij brief van 17 april 1978 heeft de heer mr. P. Tuinman, namens de Friesche
Glashandel B.V., ingevolge artikel A 13 van de Algemene Politieverordening,
tegen dit besluit beroep ingesteld bij Uw Raad. Overeenkomstig het bepaalde
in artikel A 14 hebt U op 1mei 1978 besloten het beroepschrift om advies
in handen te stellen van de commissie van advies inzake beroepschriften in
gevolge de Algemene Politieverordening. Burgemeester en Wethouders hebben
vervolgens de stukken die op deze zaak betrekking hebben aan de commissie
ter beschikking gesteld vergezeld van hun advies.
II. BEROEPSCHRIFT.
Appellant voert in zijn beroepschrift de volgende bezwaren aan tegen het
besluit van Burgemeester en Wethouders van 21 maart 1978:
1Burgemeester en Wethouders geven niet aan wat onder het begrip "ontsie
rend voor de omgeving" moet worden verstaan;
2. de opslag van lege glaskisten met daarin houtwol, alsmede van enige an
dere materialen, is niet dusdanig ontsierend, dat verwijdering noodzake
lijk is;
3. het gaat om de opslag van op zich mooie blankhouten rechthoekige glas
kisten met daarin houtwol; welke opslag de saaie loodsmuur deels aan het
gezicht onttrekt en het geheel opsiert;
5. de bedrijfsvoering wordt ernstig belemmerd, indien het onderwerpelijke
terreingedeelte niet meer voor opslagdoeleinden kan worden benut.
III. HOORZITTING.
Appellant en het college van Burgemeester en Wethouders zijn door de com
missie in de gelegenheid gesteld hun standpunt nader toe te lichten in een
vergadering van de commissie op 19 juni 1978.
Op deze vergadering werd door appellant een nadere toelichting gegeven bij
de hierboven weergegeven bezwaren.
Namens Burgemeester en Wethouders werd aangevoerd, dat de aanschrijving tot
verwijdering van de onderwerpelijke materialen ten doel heeft het daarheen
te leiden, dat het niet fraaie aanzien van de opslag wordt verbeterd. Tegen
enige opslag bestaat geen bezwaar, mits dat maar geen chaotische aanblik
geeft. De situatie ter plaatse is sinds de aanschrijving wel wat verbeterd.
Desondanks blijven de opgeslagen materialen een ontsierend geheel vormen voor
de omgeving.