- 10 -
3. Van wanden en kolommen van tot bewoning bestemde gebouwen mag de
bijdrage tot de brandvoortplanting, als bedoeld in NEN 3883, uitgave
1975, niet meer bedragen dan volgens:
a. klasse 2 in gemeenschappelijke vluchtwegen, behoudens in de gevallen
genoemd onder b;
b. klasse 3 in niet-gemeenschappelijke vluchtwegen en in
- open gemeenschappelijke vluchtwegen,
- besloten gemeenschappelijke vluchtwegen ten behoeve van
woningen of wooneenheden die over twee of meer vluchtwegen
beschikken,
- gangen in gemeenschappelijke bergruimten;
c. klasse 4 in overige gevallen.
4. Nadere eisen kunnen worden gesteld met betrekking tot de brandwerendheid
van wanden die woningen of wooneenheden scheiden van niet tot bewoning
bestemde gebouwen waarin een hoge vuurbelasting kan worden verwacht.
Artikel XXII.
Van artikel 164 wordt de tekst vervangen door:
1Wanden en kolommen die deel uitmaken van de hoofddraagconstructie
van een niet tot bewoning bestemd gebouw, moeten een brandwerendheid,
gebaseerd op het criterium van bezwijken, hebben die ten minste:
a. gelijk is aan de te verwachten duur van de brand in de betrokken
ruimte, indien het gebouw niet hoger is dan 8 m;
b. 30 minuten groter is dan de onder a bedoelde brandwerendheid, indien
het gebouw hoger is dan 8 m doch niet hoger dan 16 m;
c. 60 minuten groter is dan de onder a bedoelde brandwerendheid, indien
het gebouw hoger is dan 16 m.
2. Nadere eisen kunnen worden gesteld ten aanzien van wanden en kolommen
in niet tot bewoning bestemde gebouwen met betrekking tot:
a. de onbrandbaarheid;
b. de brandwerendheid, al dan niet gebaseerd op het criterium van
bezwijken, afhankelijk van de te verwachten vuurbelasting, dan wel
van de benodigde ontruimingstijd;
c. het beperken van de bijdrage tot de brandvoorplanting, als bedoeld
in NEN 3883, uitgave 1975;
d. de toegepaste materialen in verband met te verwachten rookontwikke
ling of voor de gezondheid schadelijke gassen bij brand, of - in
geval van buitenwanden - het voorkomen van brandoverslag.
3. Vrijstelling kan worden verleend aan het bepaalde in lid 1, indien
daartegen in verband met de ligging, de bestemming en de afmetingen
van het gebouw geen bezwaar bestaat.
- 11 -
Artikel XXIII.
Van artikel 165 worden het opschrift en de tekst vervangen door:
Warmte-isolatie van wanden van tot bewoning bestemde gebouwen
1Buitenwanden - voor zover geen fundamentmuren zijnde - van in tot
bewoning bestemde gebouwen gelegen kamers, keukens en badruimten,
alsmede van met deze ruimten in open verbinding staande ruimten, moeten
een warmteweerstand R, als bedoeld in NEN 1068, uitgave 1964* hebben
van ten minste:
a. 1,00 m2 K/W indien de massa per oppervlakte van de wand niet meer
dan 100 kg/m2 bedraagt;
b. 0^5m2I9/W indien de massa per oppervlakte van de wand meer dan
100 kg/m2 bedraagt doch niet meer dan 250 kg/m2;
c. 0,70 m2 K/W indien de massa per oppervlakte van de wand meer dan
250 kg/m2 bedraagt.
2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 moeten buitenwanden - voor zover
geen fundamentmuren, dan wel buitenwanden van garages of bergingen
zijnde - van andere ruimten dan kamers, keukens en badruimten van tot
bewoning bestemde gebouwen, een warmteweerstand R, als bedoeld in
NEN 1068, uitgave 19&4» hebben van ten minste 0,40 m2 K/W.
3. Wanden die kamers, keukens en badruimten van een woning of een woon-
eenheid scheiden van een niet tot die woning of die wooneenheid be
horende besloten ruimte, moeten een warmteweerstand R, als bedoeld in
NEN 1068, uitgave 1964» hebben van ten minste 0,25 m2 K/W.
4. Nadere eisen kunnen worden gesteld met betrekking tot het afsluiten van
spouwen van woningscheidende spouwwanden ter plaatse van de aansluiting
aan buitenwanden en daken.
Artikel XXIV.
Van artikel 166 worden het opschrift en de tekst vervangen door:
Warmte-isolatie van wanden van niet tot bewoning bestemde gebouwen.
Nadere eisen kunnen worden gesteld met betrekking tot de warmte-isolatie
van wanden van niet tot bewoning bestemde gebouwen.
Artikel XXV.
A. Van artikel 169 wordt het opschrift vervangen door:
Regen- en vochtwerend vermogen van wanden.
B. Het derde lid wordt vernummerd tot lid 5 en tussengevoegd worden het
nieuwe derde en vierde lid, luidende:
3. Buitenwanden van tot bewoning bestemde gebouwen moeten regenwerend
zijn.
4. Nadere eisen kunnen worden gesteld met betrekking tot het regen-
werend vermogen van:
a. woningscheidende wanden die tijdelijk als buitenwand dienst doen;
b. buitenwanden van niet tot bewoning bestemde gebouwen.