- 2 -
Zowel uit de contacten met de Dienst Stadsontwikkeling als uit
de door U genomen beslissing ten aanzien van het onderhavige gebied
kan er ook bij adressant onzes inziens geen twijfel meer bestaan ten
aanzien van de toekomstmogelijkheden va*i het bedrijf op deze plaats.
Gelet hierop menen wij dan ook, dat in overleg met de eigenaar
gezocht dient te worden naar vervangende bedrijfsruimte. Een en ander
zal echter dienen te passen in de uitvoeringsplannen en binnen de
zich voordoende mogelijkheden om elders een passende plaats te kunnen
vinden.
In overleg betekent naar ons oordeel overigens wel dat adressant
ook zelf initiatieven ontplooit om een vervangende plaats te vinden.
Wij stellen U voor met het bovenstaande in te stemmen en adres
sant overeenkomstig te berichten.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
J.S. Brandsma Burgemeester.
W.J.G. Reumer
Secretaris.
Yestigen van een recht van opstal.
Bijlage nr. 227. Leeuwarden, 15 juni 1978.
Aan de Gemeenteraad.
In Uw vergadering van 15 maart 1978 (bijlage nrs. 79 en 102)
hebt medewerking verleend aan de realisering van een parkeerkelder
onder het Wilhelminaplein. Daarbij besloot U aan de Stichting ten
behoeve van de bouw en exploitatie van parkeergarages in Leeuwarden
het recht van opstal te verlenen tegen een vergoeding van 25,per
jaar, waarbij de mogelijkheid is opengelaten om in een later stadium
hiervoor een redelijke vergoeding te vragen en voorts onder nog nader
door vast te stellen voorwaarden. Ter uitvoering hiervan stellen wij
U thans voor het bedoelde zakelijk recht te verlenen.
Gelet op de aard van het te bouwen object, alsmede de levensduur
daarvan achten wij het zinvol het recht voor onbepaalde termijn te
verlenen. Dit houdt echter geenszins in dat de gemeente Leeuwarden een
eeuwigdurend recht verleend, omdat artikel 766 van het Burgerlijk Wet
boek de mogelijkheid openlaat voor de grondeigenaar het recht te doen
beëindigen indien ten aanzien hiervan geen bijzondere bedingen of be
palingen zijn overeengekomen. Van dit recht tot beëindiging kan echter
eerst gebruik worden gemaakt nadat het recht minimaal 50 jaar heeft
bestaan.
De jaarlijkse vergoeding is overeenkomstig Uw besluit gesteld op
25,per jaar, doch de redactie van voorwaarde 9 van het ontwerp
besluit opent de mogelijkheid deze vergoeding aan te passen. In ons
eerder genoemd voorstel van 15 februari 1978 (bijlage nr. 79) hebben
wij reeds te kennen gegeven hiervan eerst gebruik te maken indien de
exploitatieresultaten daartoe aanleiding geven.
In aansluiting hierop vragen wij nog Uw aandacht voor de terug
betaling van het beschikbaar gestelde bedrag van 1.000.000,in de
investeringskosten. In de reeds genoemde raadsbeslissing is de mogelijk
heid opengelaten deze terugbetaling - na het vijfde jaar na de aanvang
van de exploitatie uit de dan mogelijke exploitatieoverschotten - even
tueel op te nemen in de te sluiten overeenkomst tot het vestigen van het
opstalrecht. Wij zijn van oordeel dat deze koppeling niet gemaakt moet
worden, omdat wij hier te maken hebben met twee verschillende rechts
figuren, namelijk het zakelijk recht van opstal en een normale "over
eenkomst" van geldverstrekking. De mogelijke terugbetaling is een af
lopende verplichting, zij het dat de tijdsduur afhankelijk is van de
resultaten. Het recht van opstal en de hieraan verbonden vergoeding is
daarentegen niet begrensd. Uiteraard is er relatie tussen deze beide,
omdat de mogelijke overschotten in eerste instantie aangewend zullen
worden voor de terugbetaling en er daardoor weinig of minder ruimte
overblijft om de vergoeding voor het recht van opstal aan te passen.
Principieel is er echter een duidelijk onderscheid te maken. Met de
Stichting zal daarom afzonderlijk overleg gevoerd worden over de wijze
waarop de terugbetaling van het verstrekte bedrag dient plaats te vin
den.