Nr. B 240/78.
DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN;
Beschikkende op het beroep, ingesteld door Mevr. A. Adema te Leeu
warden tegen het besluit van Burgemeester en Wethouders van 15 augustus
1978, nr. B 240/78, waarbij haar vergunning is geweigerd voor het ver
groten van een dansschool op het perceel Wijbrand de Geeststraat 27a,
alhier* kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie G, nr. 8000;
overwegende, dat Burgemeester en Wethouders bij hun evenvermeld be
sluit hebben overwogen, dat de beoogde uitbreiding de ingevolge artikel
45 van de bouwverordening geldende achtergevelrooilijn overschrijdt,
welke is gelegen op 15 meter uit de voorgevelrooilijn;
dat het ingevolge artikel 46 van deze verordening in het algemeen
verboden is te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn, doch
dat daarvan krachtens artikel 48, onder h, met betrekking tot aanbouwen,
vrijstelling kan worden verleend;
dat bij de beoordeling van de vraag of al dan niet vrijstelling
dient te worden verleend die belangen in de overwegingen mogen worden
betrokken waarop de bepaling waarvan vrijstelling wordt verleend het oog
heeft
dat tot de belangen, die de Woningwet en de Bouwverordening beogen
te beschermen het volkshuisvestingsbelang moet worden gerekend;
dat het gebied tussen de Margaretha de Heerstraat, Vredeman de Vries-
straat, Wijbrand de Geeststraat en de Emmakade N.Z. moet worden aangemerkt
als een overwegend woongebied;
dat Burgemeester en Wethouders van oordeel zijn, dat uitbreiding, van
een dansschool in bovenvermeld gebied een negatieve invloed uitoefeneïl op
de handhaving van een goed woonmilieu;
dat het desbetreffende gebouw zich reeds ten dele achter de achter
gevelrooilijn bevindt;
dat een verdergaande bebouwing van het achtererf uit een oogpunt van
volkshuisvesting met name in verband met het woonklimaat ter plaatse on
aanvaardbaar moet worden geacht;
overwegende, dat appellante aanvoert, dat het gebied waarin de ver
groting van de dansschool zou plaatsvinden niet valt aan te merken als
een (overwegend) woongebied hetgeen zou blijken uit een door haar over
gelegde lijst met panden die in dit gebied een andere functie dan wonen
hebben;
dat zij voorts van mening is, dat de uitbreiding van vorengenoemd
pand een positieve invloed zal hebben op het plaatselijk leefmilieu te
meer nu zij slechts dansonderricht geeft en geen danssociëteit exploi
teert waar regelmatig grote orkesten spelen en zich drommen mensen ver
zamelen;
dat uit het verhandelde van de vergadering van de commissie van ad
vies inzake beroepschriften ingevolge de Bouwverordening blijkt, dat
appellante voorts van mening is, dat de beschikbare ruimte na de verbou
wing hetzelfde zal blijven doch dat de indeling met het oog op het huidige
dansonderwijs wijziging zal ondergaan;
dat voorts is aangevoerd dat de hoogte van de aanbouw 2.80 m. zal
bedragen in plaats van de aanvankelijk opgegeven hoogte van 3-30 m. en dat
alles in het werk zal worden gesteld om eventuele geluidhinder tot een
minimum te beperken;
dat zij derhalve verzoekt het bestreden besluit te vernietigen en de
gevraagde vergunning te verlenen;