VI - 15
De wet gaat uit van het principe, dat de kosten van het
voortgezet onderwijs voor rekening van het Rijk komen.
De vergoedingsregeling is als volgt:
Stichtings-_en inrichtingskosten^
Bij de stichting en inrichting van nieuwe scholen als Be
doeld onder 2 t/m 4 worden bijdragen a fonds perdu ontvangen
die gplijk zijn aan de werkelijke kosten met als maximum de
fictieve stichtings- en inrichtingskosten van een overeenkomstige
rijksschool
Voor kosten van herstel, verandering van inrichting enz.
wordt een jaarlijkse vergoeding ontvangen.
Bij de stichting en inrichting van nieuwe gebouwen voor de andere
soorten scholen wordt een bijdrage a fonds perdu ontvangen gelijk
aan door het Rijk goedgekeurde stichtings- en inrichtingskosten.
Latere voorzieningen worden eveneens a fonds perdu vergoed.
Personeelskosten^
De personeelslasten komen voor een integrale vergoeding in
aanmerking.
Materiële exploitatiekosten.
Voor de onder 2 t/m 6 genoemde scholen geschiedt de ver
goeding naar door de Minister van Onderwijs en Wetenschappen
vastgestelde normen.
De normvergoedingen voor het m.a.v.o., atheneum/h.a.v.o.de
opleiding kleuterleidsters en het Friesch Avondcollege (avond-
m.a.v.o. - m.e.a.o. - h.a.v.o.) zijn volgens de raming voor 1979
niet voldoende om de kosten te dekken.
Voor de overige scholen geschiedt de vergoeding op basis
van door het Rijk goedgekeurde kosten, hetgeen niet tot noemens
waardige verschillen leidt.