- 6 - 5.1.5. Inventarisatie huur-woningen. In het vorenstaande is getracht in het kort een globale beschrijving te geven van de mogelijkheden die er bij de bestaande woningvoorraad zijn om te komen tot de oplossing van het huisvestingsvraagstuk van kleine huishoudens. Een exacte analyse is niet mogelijk, omdat de ge meente zoals gezegd niet beschikt over een woningkartotheek. Dit zou voor een deel kunnen worden opgevangen door met medewerking van de plaatselijke woningcorporaties, het Gemeentelijk Woningbedrijf en de overige verhuurders (met name de beleggers) een inventarisatie van het huurwoningenbestand te maken. Daaruit zou dan een indruk kunnen wor den verkregen van de woonruimte die geschikt c.q. geschikt te maken is voor de categorie een- en tweepersoonshuishoudens. 5.2. Nieuwbouw. 5.2.1. Korte termijn. Op basis van een struktureel tekort, dat niet via doorstroming kan wor den opgelost komt het CEBEON-rapport met de conclusie dat er medio 1977 reeds 287 zogenaamde Van Dam-eenheden en 131 woningen voor de groep een- en tweepersoonshuishoudens gereed hadden moeten zijn. Sinds het onderzoekstijdstip is reeds enige tijd verstreken, zodat deze aantallen rekening houdens met de voorbereidings- en bouwtijd als een minimum moeten worden aangemerkt. Bedacht moet worden dat de nieuwbouwprogram- ma's voor de korte termijn een vrij vast karakter dragen. Niettemin moet gestreefd worden deze minimum-aantallen zo snel mogelijk te reali seren. Er moet getracht worden de voorbereidings- en de bouwtijd van deze projecten, die over het algemeen 2 tot 3 jaren in beslag nemen, terug te brengen tot 1 jaar. Dit houdt in, dat direlct na het ver schijnen van deze nota aktiviteiten ontplooid dienen te worden, om deze bouwstromen op gang te brengen. Dit vraagt bijzonder aandacht van het gemeentebestuur. 5.2.2. Behoefte op langere termijn. Het N.W.R.-rapport schat de behoefte aan woonruimte voor kleine huis houdens in binnen 2 jaar na onderzoeksdatum. Het rapport geeft niet aan v/elk deel van de minimum-behoefte aan 1200 woningen binnen 2 jaar na onderzoeksdatum via doorstroming en welk deel via nieuwbouw opgeheven moet v/orden. In het voorgaande is reeds aangegeven, dat het boleid zich naast de doorstroming moet richten op nieuwbouw. De vraag is in welke mate. De behoefte voor de langere termijn (na 2 jaar) wordt mede bepaald door de toename van het aantal kleine huis houdens. In het Struktuurschema Volkshuisvesting dat op 1 april 1977 aan de Tweede kamer der Staten Generaal is aangeboden, wordt er vanuit gegaan dat in het jaar 2000 bijna 60% van de huishoudens uit minder dan 3 personen zal bestaan. Hieruit mag niet de conclusie worden getrokken dat daarmede de behoefte aan kleine woningen eveneens 60% zou bedragen. Voor de motivering daarvan wordt kortheidshalve naar dit struktuursche- ma verwezen. Dit struktuurschema is mede gebaseerd op het "Trendrapport - enkele lange termijnontwikkelingen binnen de volkshuisvesting". - 7 - Hierin wordt vermeld dat de gezinsverdunning de tendens van meer be hoefte aan ruimte ongeveer in gelijke mate opheft, waardoor met een prognose van 25kleine woningen, overeenkomstig de huidige samenstel ling van de landelijke woningvoorraad kan worden volstaan. Rekening houdend met sanering en renovaties van het bestaande woning- bezit alsmede met de verkoop van huurwoningen komt het hier aangehaalde Trendrapport tot de volgende percentages kleine woningen in de nieuw bouw tot 1980: 1980 - 2000. woningen met 4 vertrekken of minder. 29 26 (inclusief de niet aangepaste wo ningen voor bejaarden) (inclusief de niet aangepaste wo ningen voor bejaarden) x Inclusief keuken, derhalve gelijk te stellen aan woningen met 2 slaapkamers. Het gemeentelijk beleid voor de eerste fase van Camminghaburen is ge richt op de bouw van 16% kleine woningen. Voor elke volgende fase wordt mede aan de hand van de jaarlijkse Nota Woningbouwbeleid bekeken of dit percentage bijstelling behoeft. Voor de overige nieuwbouwgebie- dm worden uiteenlopende percentages toegepast. Een deel van de stuurgroep stelt weinig vertrouwen in de werking van het doorstromingsmechanisme. Aangezien de huidige woningvoorraad voor wat betreft het aantal kleine woningen nauw aansluit bij het landelijk gemiddelde stellen deze stuurgroep-leden voor het percentage kleine woningen in de nieuwbouw op de in het meergenoemde Trendrapport gedane aanbeveling af te stemmen. 30% kleine woningen in de nieuwbouw). Hierbij zijn eventuele afwijkingen van de plaatselijke demografische gegevens ten opzichte van het landelijke beeld buiten beschouwing ge laten. Een ander deel van de stuurgroep meent dat als gevolg van het te ver wachten hoge woningproduktie—niveau voor de komende jaren voldoende woningen in de bestaande woningvoorraad vrij zullen komen om aan de vraag te voldoen. De woonruimte in de bestaande voorraad is bovendien beter afgestemd op de vraag. Deze stuurgroepleden stellen voor 25% van het nieuwbouwvolume in de sector kleine woningen te realiseren. Daarbij dient het toewijzingsbeleid van de plaatselijke verhuurders op het welslagen van de doorstroming te worden afgestemd. Op de daar voor te nemen maatregelen wordt in het vervolg nader ingegaan. 4. Studentenhuisvesting. Onder meer als gevolg van de uitbreiding van de hoger-onderwijsvoorzie- ningen in Leeuwarden noemt jaarlijks de vraag naar woonruimte door stu- denten toe. Deze huisvestingsdruk van met name woningzoekenden afkomstig van buiten Leeuwarden kon onmogelijk in het onderzoek tot uitdrukking komen omdat zoals eerder is aangegeven de ondervraagden zijn geselecteerd aan de hand van het bevolkingsregister van de gemeente Leeuwarden. De Stuurgroep is van mening dat het volgen van de ontwikkeling op dit terrein van groot belang is.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1979 | | pagina 131