- 4 - Eerst het besluit tot het verlenen van een bouwvergunning - volgens het aangehaalde wetsartikel genomen door het college - creëert enerzijds het op de wet gebaseerde recht tot bouwen en anderzijds de verplichting voor derden om een dergelijk bouwen te gedogen. Op grond van het vorenstaande is de Commissie, daarin gesteund door uitspraken van de voorzitter van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State en van deze Afdeling zelf van mening, dat Uw besluit van 19 februari 1979» nummer 2134» niet is een beschikking als bedoeld in artikel 2 van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen, omdat het niet gericht is op enig rechts gevolg. Op grond hiervan adviseert zij om reclamant in zijn bezwaren niet- ontvankelijk te verklaren. Bij dit oordeel wil de Commissie - daarbij het vorenstaande onverlet latende - ten overvloede nog aantekenen dat zij bij haar onderzoek naar aanleiding van het bezwaarschrift sterk de indruk kreeg dat het overleg tussen Burgemeester en Wethouders en de heer Coree onvol doende duidelijkheid heeft geschapen omtrent een voor betrokkene niet onbelangrijk beleidsvoornemen. Zij acht het dan ook niet uit gesloten dat de afweging van de belangen van de heer Coree en zijn huurders enerzijds en de toekomstige bewoners van Huize St. Jozef en van de bewoners van Oldegalileën e.o. anderzijds niet optimaal is geweest. Zij zou met het oog hierop willen aanbevelen dat Uw raad nader in overweging neemt of het besluit van 19 februari 1979 wel met de nodige zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Vermeldenswaard is hierbij nog dat blijkens de notulen van de ver gadering van de Commissie voor Openbare Werken van 19 januari j.l., waarin een advies aan Uw raad moest worden geformuleerd inzake de bouw van de brug, de bezwaren van de heer Coree niet aan de orde zijn gekomen. Heroverweging nu, is meer zinvol gelet op het feit dat de heer Coree zich, zodra de bouwvergunning is verleend, opnieuw met zijn bezwaren tot de gemeente, in dat geval tot Burgemeester en Wethouders, zal kunnen wenden. VI. Advies van de Raadsadviescommissie voor de bezwaarschriften. Op grond van vorenstaande overwegingen is de Commissie eensluidend van oordeel U te moeten adviseren reclamant in zijn, ingevolge de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen tegen Uw besluit van 19 februari 1979» nummer 2134» ingediende bezwaren, neer gelegd in zijn brief van 15 maart 1979» niet-ontvankelijk te ver klaren. De Raadsadviescommissie voor de bezwaarschriften, mr. B.P. van der Veen Voorzitter(]iv) mr. W.L. van Harinxma thoe Sloten, Secretaris No. 7666. DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN; gelezen de brief van de heer mr. P.C. Keuning van 15 maart 1979 ingediend namens de heer P. Coree, waarin bezwaar wordt gemaakt tegen zijn besluit van 19 februari 1979» nummer 2134; overwegende dat het bezwaarschrift in handen is gesteld van de Raadsadviescommissie voor de bezwaarschriften overeenkomstig het bepaalde in het Reglement behandeling verzoek- en bezwaarschriften; dat genoemde commissie reclamant en het College van Burgemeester en Wethouders in de gelegenheid heeft gesteld hun standpunten mondeling nader toe te lichten in haar vergadering van 2 mei 1979 van welke gelegen heid beide partijen gebruik hebben gemaakt; dat de commissie eensluidend adviseert reclamant in zijn bezwaar schrift niet-ontvankelijk te verklaren; dat hij zich met de overwegingen en het advies van de commissie neergelegd in haar advies van 23 mei 1979 kan verenigen; gelet op de artikelen 2, eerste lid en 14 van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen alsmede de artikelen 5 tot en met 8 van het Reglement behandeling verzoek- en bezwaarschriften; BESLUIT de heer mr. P.C. Keuning in zijn bezwaren tegen zijn besluit van 19 februari 1979» nummer 2134» neergelegd in zijn brief van 15 maart 1979 en ingediend namens de heer P. Coree. niet-ontvankelijk te verklaren. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van Voorzitter. Secretaris.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1979 | | pagina 426