- 4 - Artikel 10. 1. Het recht op uitkering eindigt: a. met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de belanghebbende de leeftijd van 65 jaar bereikt; b. met ingang van de dag volgende op die, waarop de belanghebbende is overleden; c. met ingang van de eerste dag van de tweede maand volgende op die waarin de belanghebbende in de zin van artikel E 1 van de Algemene burgerlijke pensioenwet uit hoofde van ziekte of gebreken blijvend ongeschikt is verklaard de betrekking te vervullen, waaruit hij met recht op uitkering is ontslagen; d. met ingang van de dag, waarop de belanghebbende recht verkrijgt op een uitkering krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzeke ring, dan wel een uitkering overeenkomstig de normen van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering uit hoofde van de betrekking waaruit hij met recht op uitkering is ontslagen. Indien en voor zover het in de gevallen bedoeld onder c toegekende n- validiteitspensioen of de uitkering als bedoeld onder d lager is da?. de uitkering die de betrokkene als belanghebbende in de zin van deze r-.ge- ling zou hebben ontvangen indien het bepaalde onder c of d niet op hem van toepassing zou zijn geweest, wordt het verschil hem bij wijze van toelage uitgekeerd. 2. In afwijking van het vorige lid, onder c, eindigt het recht op uitk - ring, indien de belanghebbende uit hoofde van ziekten of gebreken b ij- vend ongeschikt is verklaard voor het vervullen van de betrekking, die hij gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd bekleedd;1 en waarin hij ambtenaar was in de zin van de Algemene burgerlijke pen sioenwet, met ingang van de dag waarop de belanghebbende uit evenbe doelde betrekking is ontslagen. 3. Het recht op uitkering kan geheel of ten delen vervallen worden ver klaard indien de belanghebbende de gegevens die noodzakelijk zijn v or de vaststelling of de vermindering van de uitkering niet, niet volle dig, of onjuist verstrekt, dan wel de verplichting als bedoeld in arti kel 9 niet nakomt. Artikel 11. 1.a. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de belanghebbende aan wie een uitkering is toegekend, wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie de overledenen niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd gelijk aan de uitkering berekend over een tijdvak van drie maanden vermeerderd met de toeslag bedoeld in artikel 8. b. Indien op de uitkering een vermindering wordt toegepast krachtens artikel 5 en artikel 6, is het bedrag dat ingevolge de voorafgaande volzin wordt toegekend, gelijk aan het bedrag van de verminderde uit kering, waarop de belanghebbende vóór zijn overlijden aanspraak had, gerekend over een tijdvak van drie maanden. 2.a. Bij onstentenis van een weduwe of weduwnaar, van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, geschiedt de toekenning van het be drag als bedoeld in het eerste lid ten behoeve van de minderjarige kinderen. b. Onder kinderen in de zin van dit artikel worden mede verstaan: 1e natuurlijke kinderen; 2e kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onder houd en de opvoeding van het kind als van het eigen kind, onaf hankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvan. c. Ontbreken ook de in dit lid genoemde kinderen, dan geschiedt de toe kenning van het bedrag als bedoeld in het eerste lid, indien de over ledene kostwinner was voor ouders, meerderjarige kinderen, broeders of zusters, ten behoeve van deze betrekkingen. 3. Op het bedrag als bedoeld in het eerste of twee lid, wordt in mindering gebracht dat deel van het bedrag waarop de nagelaten betrekkingen van de overledene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, ar beidsongeschiktheid en onvrijwillig werkloosheid, of krachtens artikel E 13, lid 10, van het Algemeen Ambtenarenreglement. 4. Indien de overledene geen betrekkingen, als bedoeld in het tweede lid, nalaat, kan het daarbedoelde bedrag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbe zorging, indien de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is. Artikel 12. Burgemeester en wethouders kunnen voor de uitvoering van deze verordening nadere voorschriften geven. Artikel 13 In bijzondere gevallen of groepen van gevallen waarin de toepassing van deze verordening tot een naar het oordeel van burgemeester en wethouders onredelijke uitkomst leidt, zijn burgemeester en wethouders bevoegd over eenkomstig de strekking van deze verordening te beslissen. Artikel 14* In artikel 7 wordt voor artikel N 9> derde lid, tot 1 januari 1980 gelezen artikel N 9) vierde lid. Artikel 15 1. Voor zoveel nodig in afwijking van het bepaalde in artikel H 4, lid 2, van het Algemeen Ambtenarenreglement kan, indien het belang van de dienst zulks vordert, de termijn waarbinnen ontslag moet worden verleend tot ten hoogste zes maanden worden verlengd. 2. Dit artikel vervalt zes maanden na de inwerkingtreding van deze veror dening. Artikel 16. Deze verordening kan worden aangehaald als "Uitwerkingsverordening vrij willig vervroegd uittreden".

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1979 | | pagina 312