- 4- - - 5 - Hierdoor is tevens de formele begrenzing aangegeven, namelijk beperking tot het bouwen van bouwwerken. Alle andere maatregelen en werkzaamheden die de welstand kunnen raken, zoals onder andere straatinrichtingsplannen, vallen hier buiten. Een andere begrenzing is gelegen in de normering van "redelijk heid" en het gegeven dat welstand één van de aspekten is die bij het gehele bouwproces een rol spelen. Ter opvulling van de gevoelde leemten wordt, indien de mogelijkheid zich tenminste voordoet, gebruik gemaakt van het privaatrecht. Het zal ech ter duidelijk zijn dat deze methode minder gelukkig is en alleen wordt ge hanteerd bij gebrek aan beter. Bepalingen als artikel 301 en 310 van de Bouwverordening zijn in het gehele kader onmisbaar, omdat welstand niet alleen bij het bouwen een rol dient te spelen, doch ook na de voltooiing daarvan. Kortom welstand is geen momentopname doch een continue aangelegenheid, De repressieve werking van de voorschriften brengt echter met zich, dat in de praktijk alleen opgetreden wordt bij excessen. De kleine wijzigingen en juist buiten het begrip "redelijk" vallende situaties kunnen evenwel in on derlinge samenhang een beeld creëren dat allerminst als bevredigend wordt ervaren. Maatregelen in de vorm van sancties schieten dan tekort. Het voor komen hiervan zal dan ook langs een andere weg bewerkstelligd moeten worden, Dit kan indien de gebruikers van de bebouwde en onbebouwde omgeving door drongen zijn van de noodzaak en wenselijkheid om die omgeving voor zich en anderen op redelijk peil te houden. Dit is een mentale aangelegenheid, die te bereiken is via buiten de sfeer van verplichtingen liggende maatregelen, zoals voorlichting, informatie, tuinkeuringen e.d. De redaktie van genoemde bepalingen uit de Woningwet is een duideli jke weergave van de op het moment van totstandkoming bestaande praktijk. Het welstandstoezicht is geboren uit het niets, veelal door aktiviteiten van particuliere instellingen en was ingegeven door een passieve instelling: de bebouwing mag geen aanstoot geven. Sindsdien zijn de opvattingen ten aan zien van dit onderwerp geëvolueerd van "werend" naar een bewust maken va een medeverantwoordelijkheid van alle betrokkenen door een actievere en openere opstelling van hen die met het toezicht zijn belast. Kortom, toezicht wijzigde zich in zorg. De formalisering hiervan in Woningwet en Bouwverordening hebben zich evenwel nog niet aangepast aan deze gewijzigde opstelling. Artikel 83, lid 2 van de Woningwet geeft duidelijk weer dat het wel standstoezicht behoort tot de autonome taak van de locale overheid, en ge den moet worden als een onderdeel van de gemeentelijke taak op het terrein van het bouwen. Deze - op zich juiste - zienswijze van de wetgever biedt de Mo gelijkheid om een zodanige vorm en inhoud te geven aan het welstandstoez cht welke het meest aansluit bij en recht doet aan de plaatselijke inzichten en wensen. In de praktijk is hiervan dan ook ruim gebruik gemaakt. 2.2. Welstandsadviescommissie Het op grond van artikel 85, lid 2 der Woningwet vereiste deskundige college, dat adviseert omtrent de welstandsaspecten is in onze gemeente de Welstandsadviescommissie. De instelling, samenstelling en bevoegdheden v, n deze commissie zijn geregeld in de Verordening regelende het Welstandstoe zicht (raadsbesluit 8-1-1973). Het doel van het toezicht is gericht op het behouden en bereiken van een architectonisch verantwoord stads-, dorps- en landschapsbeeld. Haar taak is het geven van schriftelijk advies aan het college van Burgemeester en Wethouders cu bij de toepassing van de in de bouwverordening opgenomen bepalingen in zake de welstand; bi. omtrent het aanvragen van reclamevergunningen binnen de bebouwde kom (artikel Hl van de A.P.V.); c. omtrent alle andere objecten en aangelegenheden, die het college nodig acht ter verwezenlijking van het doel van het welstandstoezicht. De redaktie inzake de toetsing sluit aan bij die van de bouwverorde ning. De vraag of het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand wordt namelijk beoordeeld in drie onderdelen: (a) het bouwwerk op zichzelf, (b) het bouwwerk in verband met de bestaande omgeving en (c) het bouwwerk in verband met de te verwachten ontwikkelingen. De commissie bestaat uit zeven leden, waarvan er vijf bouwkundige zijn. In de Raad van 28 augustus 1978 (bijlage nr. 307) is dit gewijzigd, in die zin, dat er ten hoogste vijf bouwkundigen mogen zijn. In de praktijk zijn deze bouwkundigen voornamelijk werkzaam op het gebied van de architectuur. Het secretariaat van de commissie wordt behartigd door de direkteur Bouw en Woningtoezicht, die uit hoofde van laatstgenoemde functie zorgdraagt voor de coördinatie bij de aanvragen van bouwvergunningen. Het advies wordt via bedoelde direkteur dan ook bij het college van Burgemeester en Wethouders ingediend. Het advies van de stedebouwkundige wordt ingewonnen indien het ontwerp of object in een gebied ligt waarvoor een bestemmingsplan is ontworpen. Om deze reden is de direkteur stedebouw/bouwkunde van de Dienst Stadsontwikke ling als adviseur toegevoegd aan de commissie. Bij aanvragen betrekking hebbend op een monument dient de commissie eerst het oordeel van de gemeentelijke adviseur inzake monumentenzorg in te winnen. Zie voor dit aspect 2.3. Ten aanzien van de inhoud van het uit te brengen advies en de positie van de direkt betrokkenen in casu ontwerper en eigenaar is het volgende geregeld: een negatief advies dient met redenen omkleed te zijn; een ontwerper c.q. eigenaar wordt op de hoogte gesteld van een negatief advies; indien de wens daartoe kenbaar wordt gemaakt, wordt de ontwerper c.q. eigenaar in de gelegenheid gesteld door de commissie te worden gehoord Indien de bovengenoemde verordening wordt getoetst op haar praktische uitvoering dan dienen de volgende opmerkingen te worden geplaatst: a. de taakomschrijving is ruim geredigeerd en kan in feite alles omvatten, doch de praktijk laat zien dat de commissie zich voornamelijk bezig houdt met bouwaanvragen (toezicht in enge zin). Dit vloeit voort uit het ontstaan en de ontwikkeling van het instituut in onze gemeente en wordt benadrukt door de voorgeschreven kwaliteits eisen waaraan het grootste deel van de leden dient te voldoen; b. de beraadslagingen van de commissie vinden niet in het openbaar plaats, er is slechts een hoormogelijkheid voor de ontwerper c.q. eigenaar. Het initiatief daartoe moet echter formeel van laatstgenoemden uitgaan. De ervaring leert echter, dat de commissie zelf ook het initiatief daartoe neemt. In hoeverre dit alles meer gestalte en inhoud kan en moet worden gegeven zal in hoofdstuk 3 aan de orde worden gesteld; c. een motivatieplicht bestaat alleen indien het advies negatief uitvalt. Concrete toetsingscriteria, die ook in het advies tot uitdrukking kunnen komen, ontbreken. Op dit punt laat de praktijk zien dat normaliter volstaan wordt met de zinsnede "het plan voldoet (c.q. voldoet niet) aan de wel- standseisen"terwijl geen afzonderlijke adviezen worden gemaakt. Dit laatste wordt direkt in het advies van de direkteur Bouw- en Woningtoe zicht m.b.t. de bouwtechnische aspekten van de bouwaanvragen opgenomen. Vooruitlopend op datgene wat in hoofdstuk 3 naar voren zal worden ge bracht, kan nu reeds gesteld worden dat de motivatie van de adviezen, zowel positief als negatief, verbetering behoeft.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1980 | | pagina 237