No. 5608. DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN; Gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 10 april 1980 (bijlage no. 186); gelet op het bepaalde in artikel 177 van de Gemeentewet; BESLUIT beroep in cassatie in te stellen tegen het arrest van het Gerechtshof van Leeuwarden dat op 16 januari 1980 werd gewezen in het geding tussen de gemeente Leeuwarden en de Ennia Levensverzekering N.V. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van Voorzitter. Secretaris. Het vragen van voorziening tegen het besluit van Gedeputeerde Staten van Friesland tot onthouding van goedkeuring aan de 2 38e wijziging van de gemeentebegroting 1979 en de 34e wijziging van de begroting voor 1979 van het Woningbedrijf. Bijlage no. 187. Leeuwarden, 16 april 1980. Aan de Gemeenteraad. In Uw vergadering van 19 november 1979 hebt U besloten een krediet van 60.000,beschikbaar te stellen voor de aanleg van 12 centrale verwarmingsinstallaties in het complex 151 woningen Balistraat. In verband daarmede besloot U in dezelfde vergadering de begroting van de algemene dienst en die van het Woningbedrijf te wijzigen. Uit ons desbetreffende voorstel (bijlage no. 467/1979) blijkt dat in verband met de aanleg van deze installaties een huurprijsverhoging van 45»per maand per woning met de betreffende huurders is overeen gekomen. Deze huurprijsverhoging is gedurende de eerste jaren niet volle dig kostendekkend, maar omdat de gevraagde vergoeding onderdeel uitmaakt van de kale huur, waarop de jaarlijkse huurverhoging van toepassing is, is de verwachting gerechtvaardigd dat de investering op langere termijn rendabel is. Op 8 april 1980 hebben wij van Gedeputeerde Staten van Friesland bericht ontvangen, dat dit college bij besluit van 2 april 1980 goedkeuring heeft onthouden aan de desbetreffende begrotingswijzigingen wegens strijd met het financieel belang van de gemeente. Dit besluit is voor U ter inzage gelegd. Uit dit besluit blijkt, dat Gedeputeerde Staten zich niet kunnen ver enigen met het toepassen van het stelsel van de zogenaamde dynamische kostprijshuur en (kort samengevat) van mening zijn, dat in gevallen waarin geen financiële medewerking van de Rijksoverheid mag worden verwacht, van het begin af aan een kostendekkende (verhoging van de) huurprijs dient te worden bedongen. Wij kunnen ons met dit standpunt niet verenigen om de navolgende redenen. In de eerste plaats is het stelsel van de dynamische kostprijs- huur een algemeen door de Rijksoverheid aanvaard principe. Om die reden is er naar ons oordeel geen aanleiding te verwachten, dat in het kader van de toepassing van de Huurprijzenwet woonruimte in de toekomst wettelijke huurverhogingen zullen plaatsvinden die lager zullen zijn dan de jaarlijkse stijging van 5%, waarvan in Uw meergenoemde besluiten is uitgegaan. Zo bedroegen de wettelijke huurverhogingen in de jaren 1975 t/m 1980 respectievelijk 8 8 7 7 5 en 6 Mochten zich in de toekomst toch onverwachte tegenvallers voordoen op het terrein van de jaarlijkse huurverhoging dan zal dat voor de Rijksoverheid aanzienlijk ernstiger financiële consequenties hebben dan voor de gemeente Leeuwarden. Naar onze mening kunnen dergelijke tegenvallers zonder twijfel gedekt worden ten laste van de algemene bedrijfsreserve van het Woningbedrijf. Aangezien de gevraagde huurverhoging, zoals reeds opgemerkt, onderdeel gaat uitmaken van de kale huur, zou een kostprijsdekkende aanvangsver hoging er als gevolg van de jaarlijkse huuraanpassing zelfs toe leiden, dat de gemeente op korte termijn exploitatie-overschotten zou kunnen boeken terzake van de aangelegde installaties. Hoewel daar uit een oog punt van financieel belang geen bezwaar tegen zou zijn, achten wij zulks uit een oogpunt van volkshuisvesting ongewenst. Naar onze mening dient de vraaghuur niet hoger te zijn dan strikt noodzakelijk is.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1980 | | pagina 313