Teneinde meer inzicht te verkrijgen omtrent het vuilaanbod hebben wij Gedeputeerde Staten van Friesland gevraagd of afstemming van het stadsverwarmings- plan op het vuilverwerkingsplan van de provincie zodanig is te verwezenlijken, dat zekerheid kan worden geboden omtrent de hoeveelheid vuil voor een derde oven. Gedeputeerde Staten hebben daarop meegedeeld, dat de beide commissies die belast zijn met het voorbereiden van een provinciaal afvalstoffenplan het noodzakelijk achten, dat de vuilverbrandingsinstallatie van Leeuwarden met een derde oven wordt uitgebreid, waardoor de totale capaciteit wordt opgevoerd tot 100.000 a 120.000 ton per jaar. Het concept van een afvalstoffenplan is inmiddels gereed. De vaststelling van het provinciale afvalstoffenplan zal echter nog enige tijd in beslag nemen. Naar verwachting zal het plan omstreeks mei 1981 door Pro vinciale Staten kunnen worden vastgesteld, waarna het ter Koninklijke goedkeuring moet worden ingezonden. Omtrent de uitgangspunten, de doelstellingen en de hoofdlijnen van het (ontwerp) afvalstoffenplan is inmiddels echter de nodige duidelijkheid ontstaan. Gedeputeer de Staten wijzen in dit verband op de Interim-nota Uitgangspunten Vuilverwijdering en de daarop gevolgde Antwoordnota. Deze nota's zijn op 7 mei 1980 door Provinciale Staten aanvaard. Hierin is een capaciteitsvergroting van de vuilverbranding in Leeuwarden met een derde oven als een te nemen maatregel opgenomen. Gedeputeerde Staten zijn van mening, dat het, aannemende, dat Provinciale Staten hun op 7 mei 1980 ingenomen standpunt handhaven, alleszins verantwoord is uit te gaan van een voldoende aanbod van vuil voor de derde verbrandingsoven in 1985. Uit het voorgaande blijkt, dat geen volledige zekerheid is gegeven over het toenemende vuilaanbod en de daarmee gepaard gaande noodzaak tot de bouw van een derde oven, maar dat het gehele beleid er wel op is gericht dat deze derde oven wordt gebouwd. III. Financiële steun van het rijk. De Minister van Economische Zaken heeft zich bereid verklaard ten behoeve van de realisatie van het project een subsidie te verstrekken met een contante waarde van ten hoogste 3.500.000,-- in 1980. Het subsidiebedrag zal worden uit gekeerd ter dekking van exploitatie-tekorten; indien zich in een jaar waarin een voorschot op het verwachte exploitatie-tekort is uitgekeerd, een exploitatie-over schot voordoet, moet het ontvangen voorschot worden gerestitueerd. Terugbetaling van bijdragen in een exploitatie-tekort vindt niet plaats. Indien het project doorgang vindt zal de minister de NE0M (Nederlandse Energie Ontwikkelingsmaatschappij B.V.) verzoeken als zijn zaakwaarnemer op te treden. Een en ander zal te zijner tijd in een overeenkomst worden vastgelegd. Met betrekking tot de financieringsmogelijkheden heeft de NE0M meegedeeld, dat het mogelijk is via de NE0M een risicodragende geldlening te ontvangen tot een bedrag van 5.500.000,De lening kan in termijnen worden uitgekeerd. In be ginsel kan de rente op de lening worden bijgeschreven, waarbij terugbetaling van lening en rente plaatsvindt binnen een periode van 10 jaar volgend op het eerste jaar met een structureel positief jaarresultaat. Mocht na verloop van 25 jaar blijken, dat het project nog negatieve jaarresultaten heeft dan kan terugbetaling van het geleende bedrag, inclusief de bijgeschreven rente, geheel of gedeeltelijk achterwege blijven. IV. Exploitatie-resultaten. Bij de berekeningen in het K.E.M.A.-rapport zijn bepaalde percentages aangehouden voor o.a. de rente, de te verwachten inflatie en de stijging van de brandstofkosten, terwijl tevens een gevoeligheidsanalyse is opgesteld, waarin tot uitdrukking komt in welke mate de resultaten zullen wijzigen indien andere percen tages worden ingevoerd. In dit verband wijzen wij er op, dat de exploitatie- berekeningen zich uitstrekken over een periode van 25 jaar, waardoor ook de eerder genoemde percentages voor een dergelijke periode moeten worden geschat. Het is duidelijk, dat hieraan geen harde conclusies kunnen worden verbonden; er moest wor den uitgegaan van de ervaringen in het verleden en van bepaalde verwachtingen voor de toekomst, zoals deze ook uit het regeringsbeleid (bijvoorbeeld ten aanzien van de stijging van de energieprijzen) kunnen worden afgeleid. Een overzicht van de verschillende mogelijkheden en combinaties treft U aan op de pagina's 6.3. tot en met 6.5. van het K.E.M.A.-rapport. Nadat de investeringen zijn verricht, liggen de daarop betrekking hebben de kapitaallasten vast. De hoogte van de investeringen kan pas definitief blijken nadat de nodige werken zijn aanbesteed. Daarna is van overwegend belang in welke mate de opbrengsten in de exploitatie-periode zullen stijgen. Er wordt hierbij uitge gaan van een kleinverbruikersgasprijs van 35 cent per m3 in 1986, exclusief infla tie, terwijl de inflatie algemeen is aangehouden op 5%. Zoals het zich nu laat aan zien, zal de gasprijs, die thans 32 cent per m3 bedraagt, in 1981 weer aanzienlijk stijgen en de verwachting is, dat de stijging zich ook daarna zal voortzetten. De ingebouwde veronderstelling omtrent de te verwachten opbrengsten is naar onze me ning voldoende terughoudend. De basisberekening van de K.E.M.A. geeft aan, dat tot en met het jaar 1989 op exploitatie-tekorten moet worden gerekend, in totaal tot een contante waarde van 3,9 miljoen. Na 1989 ontstaan er positieve resultaten, die tot gevolg hebben, dat de cumulatieve tekorten in 1997 zullen zijn gedekt. Aan het eind van de beschouwde periode van 25 jaar (in 2007) zou de contante waarde van de positieve resultaten dan 11 miljoen bedragen. Een overzicht van het exploitatie-verloop is voor U ter inzage gelegd. Door de bijdrage, die de Minister van Economische Zaken heeft toegezegd, kunnen de aanloopverliezen onder de gegeven veronderstellingen voor een groot deel worden ge dekt. Over het geheel gezien menen wij, hoewel omtrent de toekomstige ontwikkelin gen uiteraard nimmer met zekerheid kan worden gesproken, dat de financiële aspecten geen aanleiding geven het voorgelegde stadsverwarmingsplan af te wijzen. V. Verbruikersaspecten. In hoofdstuk 5 van het K.E.M.A.-rapport wordt ingegaan op een aantal facetten die voor de verbruikers van belang zijn, waarbij het comfort en de kosten belangrijke punten zijn. Voor wat het comfort betreft wordt er op gewezen, dat de verwarming binnen de woning minder technische voorzieningen vraagt (geen c.v. ketel, geen rookgasaf voer, minder onderhoud). De regeling van de temperatuur binnen de woning kan op de gebruikelijke wijze via een kamerthermostaat en/of thermostatische radiatorkranen plaatsvinden. Warm tapwater is voorts vrijwel onbeperkt leverbaar; in de keuken ontstaan geen verbrandingsgassen. Het is bovendien mogelijk het warme tapwater .te gebruiken in speciaal voor dit doel geschikte wasmachines en vaatwasmachines. Bij projecten van stadsverwarming moet naar onze mening het uitgangspunt zijn, dat de verbruiker voor het totale pakket van de energiekosten niet meer be taalt dan in het geval hij zelf voor de verwarming zorgt. Het K.E.M.A.-rapport gaat van deze gedachte uit. Wij onderschrijven dit en zullen dit voorzover mogelijk als vaststaand uitgangspunt in de uitwerkingsfase hanteren. Het voert in dit kader te ver hierover thans in details te treden. In het algemeen willen wij hieromtrent nog het volgende opmerken. Het is van belang, dat de verbruiker zelf invloed kan uitoefenen op de hoogte van zijn kosten. Daarvoor is nodig, dat elke woning wordt voorzien van een warmtemeter die het warmteverbruik registreert, waardoor met elke verbruiker op basis van zijn eigen warmteverbruik kan worden afgerekend. De samenstelling van het warmtetariefte splitsen in een vastrechtbedrag en een bedrag per warmte-eenheidis eveneens van belang. De investeringen in stads verwarming brengen relatief gezien hoge lasten met zich mee. Het zou dan ook voor de hand liggen het vastrecht belangrijk hoger te stellen dan voor bijvoorbeeld de levering van gas. In een aantal gemeenten is dat ook inderdaad het geval. -Ou het vastrecht te laag worden vastgesteld dan loopt de warmteleverancier het verhoudingsgewijs grote financiële risico van belangrijke verminderingen in de op brengsten - 2 - - 3 -

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1980 | | pagina 143