No. 14-038
DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN;
Beschikkende op het beroep, ingesteld door P. Brinkman en Zn. B.V.
te Leeuwarden tegen het besluit van Burgemeester en Wethouders van
10 juni 1980, no. B 73/80 waarbij bouwvergunning is geweigerd voor het
vergroten van een werkplaats op het perceel Lijsterstraat 8 te Leeuwarden,
kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie D, no. 3537;
overwegende dat Burgemeester en Wethouders bij hun evenvermeld
besluit hebben overwogen, dat de beoogde uitbreiding de ingevolge
artikel 45 van de Bouwverordening geldende achtergevelrooilijn overschrijdt,
welke is gelegen op 15 meter uit de voorgevelrooilijn;
dat het ingevolge artikel 46 van deze verordening in het algemeen
is verboden te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn, doch
dat daarvan krachtens artikel 48 onder h met betrekking tot aanbouwen
vrijstelling kan worden verleend;
dat de in artikel 48 van de Bouwverordening neergelegde vrijstellings
bevoegdheid niet nader aan regels is gebonden, zodat bij de beoordeling van
de vraag of al dan niet vrijstelling moet worden verleend, alle belangen
in de overweging dienen te worden betrokken welke door het verlenen van de
vrijstelling worden gediend of geschaad;
dat tot de belangen, die de Woningwet en de Bouwverordening beogen te
beschermen het volkshuisvestingsbelang moet worden gerekend;
dat het gebied, waarin de uitbreiding zou moeten plaatsvinden, moet
worden gekwalificeerd als een overwegend woongebied;
dat zij van oordeel zijn, dat de vergroting van de werkplaats, waarbij
het erf nagenoeg wordt volgebouwd, in belangrijke mate afbreuk zal doen
aan het woonmilieu ter plaatse;
dat een zo vergaande bebouwing van het achtererf uit een oogpunt van
volkshuisvesting onaanvaardbaar is;
dat appellante in beroep aanvoert, dat de overschrijding van de achter
gevelrooilijn niet tot een weigering kan leiden, omdat de bestaande bebouwing
ook vele meters achter deze lijn is gesitueerd, terwijl op basis van artikel 48
onder h van de Bouwverordening voor aanbouw vrijstelling kan worden
verleend
dat het nog onbebouwde stuk erf thans wordt gebruikt als opslagplaats
voor lege verfblikken en vaten, hetgeen geen fraaie aanblik biedt voor
omwonenden;
dat dit stuk erf reeds grotendeels is ommuurd met een betonnen schutting
van plm. 2 meter hoog, zodat door bebouwing met dak eigenlijk alleen wordt
bereikt, dat omwonenden geen zichtmeer hebben op dit gedeelte van de opslag;
dat het begrip "werkplaats" gezien moet worden als het centrale punt van
waaruit de activiteiten worden begonnen;
dat deze werkplaats dan ook niet een plaats is waar werk wordt verricht,
maar bedoeld is als opslagplaats voor de voorraden verf, glas, behang en
kwasten e.d. alsmede voor materialen zoals ladders, trappen en steigers e.d.;
dat appellante in de gehouden openbare vergadering aan het vorenstaande
heeft toegevoegd, dat dit schildersbedrijf vanwege zijn aard past in een
woongebied en derhalve geen wezenlijke verandering in de huidige situatie zal
teweegbrengen;