- 4 -
2. Algemeen.
Met waardering hebben wij kennis genomen van het voorontwerp Streekplan
Friesland. Op een aantal punten is tegemoet gekomen aan wensen van de
Regio Friesland-Noord. Op andere punten menen wij dat bijstelling van
het beleid nog noodzakelijk is.
Het plan omvat een ambitieus doelstellingenpakket. Realisering van belang
rijke doelstellingen daarvan, onder andere met betrekking tot het wonen,
werken en verkeer zijn sterk afhankelijk van de (financiële) medewerking
van het rijk en de provincie.
Het is daarom van:belang dat de provincie in het overleg met de rijks
overheid er op aandringt te komen tot afspraken, waaraan het rijk
zich gebonden acht.
Blijkens het gestelde in artikel 4 van de Wet op de ruimtelijke ordening
dient een streekplan de ontwikkeling van een gebied in hoofdlijnen aan te
geven.
In het advies betreffende de Nota Alternatieven van de Regioraad
d.d. 12 december 1978 is reeds naar voren gebracht dat de
toegepaste mate van detaillering weinig recht doet aan de eigen ver
antwoordelijkheid van gemeenten, c.q. regio's ten aanzien van het ruimtelijk
beleid (b.v, toedeling van de bevolking aan de kernen). Voorts biedt
detaillering weinig beleidsruimte voor het college van Gedeputeerde Staten
netgeen Kan leiden tot verstarring. Voor zover niet door het voorontwerp Str
plan achterhaald, blijft genoemd advies volledig van kracht.
Met betrekking tot het landelijk gebied kan, naast de opmerkingen in
hoofdstuk 8 van dit advies, verwezen worden naar het standpunt van de
Regioraad inzake de nota landelijke gebieden (vergadering van 13 september
1977).
Voor wat betreft de afvalstoffenproblematiek en vuilverwerking volstaan
wij met een verwijzing naar ons kortgeleden ingenomen standpunt m.b.t.
het afvalstoffenplan (vastgesteld in de vergadering van de regioraad, op
14 oktober 1980).
- 5 -
3. Groei en spreiding van de bevolking.
3. 1. Regionaal.
Vraagtekens kunnen worden gezet bij de voorgestane groei van de Regio Noord.
Doelstelling van het provinciale beleid is het streven naar een evenwichtige
en gelijkwaardige ontwikkeling van alle regio's, waarbij de in de loop der
tijd ontstane verschillen in ontwikkeling tussen de oostelijke regio's aan de
ene kant, en de westelijke en noordelijke regio's aan de andere kant zullen
moeten worden verkleind.
Het groeipercentage voor de Regio Noord wordt naar onze mening vertekend door
het extra migratieoverschot van 4.000 inwoners voor de stad Leeuwarden in
de periode 1980 - 1995. Wordt dit aantal buiten beschouwing gelaten dan
bedraagt het groeipercentage voor de Regio Noord 0,53% per jaar (i.p.v. 0.67%).
Wij achten het buiten beschouwing laten van dit aantal juist, omdat
anders de ontwikkeling van Leeuwarden ten koste zou gaan van de Regio
Noord, terwijl het hierbij om de provinciale funktie van Leeuwarden gaat.
Nog sterker blijkt de vertekening uit tabel 2.3.-5 (blz. 68 Toelichting).
Wil de Regio Noord zijn aandeel in de bevolking van Friesland behouden
dan is een groei van 30.4% in de streekplanperiode noodzakelijk.
Het buiten beschouwing laten van eerdergenoemd migratieoverschot betekent
voor de Regio Noord een bevolkingsgroei van 21,7% (i.p.v. 26,4%) in de
streekplanperiode. Van het inlopen van de achterstandssituatie van het
noorden en westen is dan ook zeker geen sprake, eerder zelfs het tegendeel.
Het toewijzen van een deel van het provinciale migratieoverschot aan de ge
meente Leeuwarden is overigens volledig in overeenstemming met de Nota
Uitgangspunten (van de Regio Friesland-Noord).
Gelet op de eerder genoemde provinciale doelstelling is het naar onze
mening noodzakelijk dat het percentage jaarlijkse groei van het noorde
lijke gebied van de provincie, exclusief het migratieoverschot van 4.000
voor de stad Leeuwarden, wordt gesteld op 0.67%.
3. 2. Steden, dorpen en streekcentra.
Zowel in de Nota Uitgangspunten lals in het voorontwerp Streekplan is ge
tracht de spreiding van de bevolking over de kernen te koppelen aan een
ruimtelijk-functionele opbouw van het gebied. Er is echter een belangrijk
verschil in benadering. In de uitgangspuntennota is getracht, daar waar
sturing van de bevolkingsgroei wenselijk en mogelijk is, deze dienstbaar
te maken aan de ontwikkeling van de funktie van een kern in een groter
geheel. Dit houdt in dat uitgroei van een kern niet bij voorbaat wordt
afgewezen omdat die kern thans een geringe funktie in regionaal verband vervult.