48. Taakafbakening In het voorgaande is als uitgangspunt genoemd, dat in overleg met bestuur, justitie en hulpverlenende instanties moet worden gestreefd naar een breedgedragen taakafbakening. Taken moeten worden verricht door instanties, die beschikken over de deskundigheid en middelen. Zo is de behandeling van iemand die in psychische nood verkeert niet de taak van de politie, maar van een instantie voor psycho-sociale hulpverlening. Toch besteedt de politie hieraan via de wijkagenten veel aandacht, juist omdat er vaak een rechtsorde-aspect aan vast zit. Van de politie wordt ook voortdurend aandacht gevraagd voor relationele problemen, zonder dat daarbij veiligheidsbedreigende factoren direct een rol spelen. Zij betreedt daarbij noodgedwongen het terrein van instanties, die over de des kundigheid beschikken om met deze problemen aan het werk te gaan, maar dit vaak nog niet tot hun verantwoordelijkheid rekenen. Daarnaast ontvangt de politie van justitiële en bestuurlijke zijde 0.a. administratieve opdrachten, waarvan men zich moet afvragen of die wel bij de politie thuishoren. Wij denken dan aan administratieve handelingen, die voortvloeien uit wettelijke bepalingen van bestuur lijke en justitiële aard. Door het ontbreken van een duidelijke taakafbakening zijn de grenzen van het politiële werkterrein vaag. Daarnaast is niet altijd duidelijk welke keuzen gezien de grote werkdruk, gemaakt moeten worden met betrekking tot het afhandelen van zaken. Dit veroorzaakt een gebrek aan overzicht bij de uitvoerders, gebrek aan richtlijnen voor de coördinatie bij planners en een gebrek aan coördinatiemogelijkheden bij leidinggevende personen. Zonder nu reeds een opsomming te willen geven van activiteiten, die de politie al dan niet tot haar verantwoordelijkheid zou willen rekenen, willen wij wel vast kwijt, dat de politie zich in het kader van de psycho-sociale hulpverlening in principe slechts dient te bemoeien met de eerste opvang in crisissituaties (w.o. slachtofferhulp). Despecialisme In het voorgaande is ook reeds genoemd het belang van despecialisatie ten behoeve van een brede basispolitiedienst. Het is natuurlijk gemakkelijk te begrijpen hoe de specialisatie binnen het politiekorps zijn ontstaan. Naarmate de problematiek van het politiewerk complexer werd, nam de vraag naar medewerkers met speciale theoretische en praktische vaardigheden toe. Met de jaren gingen de specialisatie steeds meer mensen opeisen, en wel ten koste van de sterkte van de surveillancedienst. Om dit effect te lijf te kunnen gaan is het nodig om onderscheid te maken tussen twee soorten specialismen: 1. specialismen op grond van speciale scholing en speciale middelen; 2. werkzaamheden van een bepaalde aard, die om organisatorische re denen door een bepaalde groep mensen wordt verricht; deze groep mensen bouwt een zekere ervaring op en wordt na verloop van tijd als een soort specialisten beschouwd. 49. Voorbeelden van de eerste soort zijn: medewerkers van de Technische Opsporingsdienst en de Vreemdelingendienst, medewerkers voor tech nisch onderzoek aan motorvoertuigen. Tot de tweede soort kunnen o.m. worden gerekend rechercheurs, medewerkers van de afdeling Bijzondere Wetten, medewerkers van de huidige verkeersdienst, die zich met toe zichthoudende taken bezighouden. Bij het afbouwen van specialismen wordt niet gedacht aan de eerste soort. Het staat wel vast dat het korps altijd zal moeten blijven beschikken over een beperkt aantal medewerkers met een zeer specifieke taak. Despecialisatie zal zich dus moeten richten op wat ook wel de oneigenlijke specialismen worden genoemd, zoals de recherche. De realiteit gebiedt ons vast te stellen, dat er bepaalde vormen van misdaad zijn, die vragen om de ervaren aandacht van rechercheurs, zoals moord, drugshandel, ingewikkelde fraude's grensoverschrijdende en georganiseerde criminaliteit. Een basisdienst met een generale taakstelling lijkt organisatorisch niet geschikt om zich met dit soort zaken bezig te houden. Het grootste deel van het recherchewerk echter bestaat uit routine matige activiteiten met betrekking tot de kleine criminaliteit (zoals fietsendiefstal, mishandeling, vernielingen). Het lijkt zeer wel mogelijk om deze werkzaamheden onder te brengen bij de basisdienst. Dat betekent dan enerzijds, dat de sterkte van de recherche moet worden afgebouwd en anderzijds, dat er ter uit voering van het basis politiewerk binnen de huidige surveillance dienst ervaring met het recherchewerk moet worden opgedaan. Met despecialisatie willen wij bereiken, dat de basisdienst qua sterkte ervaring en taakinhoud verrijkt wordt. Een goede* zaak daarbij is, dat de overblijvende specialismen beter kunnen worden georganiseerd en dat de totale bedrijfsopzet logischer en inzich telijker wordt. Middelen en mensen Vanzelfsprekend heeft de beschikbaarheid aan mensen en middelen een aanzienlijke invloed op de mogelijkheden om de politietaken te verrichten en dus op het organisatie-model. Wij kunnen er echter kort over zijn: de rijksoverheid stelt zowel de organieke sterkte als de personele- en materiële normvergoeding vast. Zeer concreet kan worden gesteld, dat voor de toekomst de sterkte van 163 man niet of nauwelijks zal worden verhoogd en dat de middelen zullen verminderen ten opzichte van het peil 1980. Als wij dit afzetten tegen de noodzaak tot uitbreiding van het politietoezicht en tegen het voortdurend stijgen van allerlei kosten in de materiële sfeer, dan wórdt duidelijk, dat het korps zich de nodige beperkingen za 1 moeten opleggen. Hier zij nog eens benadrukt, maar dan vanuit de financiële hoek, hoe belangrijk goede werkafspraken met andere instanties zijn m.b.t. overname van oneigenlijke politietaken (zie item taakafbakening).

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1981 | | pagina 157