daarbij wordt de bedoelde afstand gemeten langs de kortste lijn waarlangs
de leiding van de woning of wooneenheid naar de bergplaats of garage zonder
overwegende bezwaren kan worden aangebracht;
c. van het bepaalde in lid 1, onder d:
1. wat betreft de wandcontactdoos in bergplaatsen in een woongebouw, indien
in de gemeenschappelijke portalen en gangen die toegang geven tot de
bergplaatsen, een meervoudige wandcontactdoos aanwezig is op een afstand
van ten hoogste 8 m van de toegang tot iedere bergplaats;
2. wat betreft de wandcontactdoos in al dan niet groepsgewijs vrijstaande
bergplaatsen en garages, indien deze bergplaatsen en garages op een
grotere afstand zijn gelegen dan 40 m van de woning of wooneenheid
waartoe zij behoren; daarbij wordt de bedoelde afstand gemeten langs
de kortste lijn waarlangs de leiding van de woning of wooneenheid
naar de bergplaats of garage zonder overwegende bezwaren kan worden
aangebracht.
ArtikelXVI
Van artikel 150 wordt het derde lid, onder b, vervangen door:
b» het in de meterkast onderbrengen van de watermeter en van voorzieningen
voor de centrale antenne-inrichting, de telefoon, de deurbel en de ir
artikel 125, leden 3 en 4 bedoelde spreekapparatuur en waarschuwings
installatie.
Artikel XVII.
Van artikel 151a wordt het derde lid, onder b, vervangen door:
b. het in de meterkast onderbrengen van de watermeter en van voorzienin en
voor de centrale antenne-inrichting, de telefoon, de deurbel en de ir
artikel 125, leden 3 en 4 bedoelde spreekapparatuur en waarschuwings-
installatie
Artikel XVIII.
In artikel 153 wordt in het tweede lid aan de opsomming toegevoegd:
e. NEN 3859, uitgave 1978-Tuinbouwkassen-Construct.ieve eisen.
Artikel XIX
Van artikel 165 wordt de tekst vervangen door:
1. Buitenwanden - voor zover geen fundamentmuren of kelderwanden zijnde
van een tot bewoning bestemd gebouw moeten een warmteweerstand, als
uitgedrukt in NEN 1068, uitgave 1981, hoofdstuk 3, door formule (4)
hebben van ten minste 1,3 m2 K/W.
Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid op buitenwanden van g rages
en andere ruimten die niet-afsluitbare ventilatie-openingen in een fc iten-
wand hebben en die deel uitmaken van een tot bewoning bestemd gebouw
2. Wanden die een garage of een andere ruimte met niet-afsluitbare vent latie-
openingen in een buitenwand scheiden van de overige ruimten van een ot
bewoning bestemd gebouw of van een aangebouwd tot bewoning bestemd g bouw,
moeten een warmteweerstand als uitgedrukt in NEN 1068, uitgave 196.
hoofdstuk 3, door formule (5) hebben van ten minste 1,3 m2 K/W.
-7-
3. Wanden die een woning of een wooneenheid scheiden van een niet van een
woning of een wooneenheid deel uitmakende besloten ruimte- niet zijnde
een garage of een andere ruimte met niet-afsluitbare ventilatie-openingen
in een buitenwand - moeten een warmteweerstand, als uitgedrukt in NEN
1068, uitgave 1981, hoofdstuk 3, door formule (5), hebben van tenminste
0,6 m2 K/W.
4. Spouwen van woningscheidende wanden moeten ter plaatse van de aansluiting
aan buitenwanden en daken zijn afgesloten.
5. Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 1:
a. voor buitenwanden van uitbouwen, als bedoeld in artikel 106, indien
deze zijn voorzien van een afscheiding van de kamer of de keuken
waarvan zij een uitbouw zijn en deze afscheiding voldoet aan de eis
voor scheidingswanden, genoemd in lid 2, onderscheidenlijk aan de eisen
voor ramen en buitendeuren, genoemd in artikel 200;
b. voor gedeelten van andere buitenwanden, indien de isolatie-index, als
bedoeld in NEN 1068, uitgave 1981, van het gehele tot bewoning bestem
de gebouw ten minste 10 bedraagt.
Artikel XX.
Van artikel 170 worden het tweede en het vierde lid vervangen door:
2. In wanden die woningen of wooneenheden begrenzen, andere dan buitenwanden,
mogen geen deuren, ramen of andere openingen voorkomen.
Niet van toepassing is het bepaalde in de voorgaande zin op deuren in wan
den van gemeenschappelijke gangen en - voor zover het lage woongebouwen
betreft - op deuren in wanden van gemeenschappelijke trappehuizen.
4. Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 2, met betrekking
tot:
a. ramen in wanden die woningen of wooneenheden scheiden van een gemeen
schappelijke gang;
b. deuren in wanden van een hoog woongebouw die woningen of wooneenheden
scheiden van een gemeenschappelijk trappehuis;
c. openingen in wanden die dienstwoningen scheiden van de bedrijfsruimte
ten dienste waarvan die woning aanwezig is.
Artikel XXI.
Van artikel 178 wordt de tekst vervangen door:
1. Vloeren die ruimten van tot bewoning bestemde gebouwen scheiden van
de buitenlucht, moeten een warmteweerstand, als uitgedrukt in NEN 1068,
uitgave 1981, hoofdstuk 3, door formule (4), hebben van ten minste
1,3 m2 K/W.
Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid op de vloeren van garages
en andere ruimten die niet-afsluitbare ventilatie-openingen in een buiten
wand hebben en die deel uitmaken van een tot bewoning bestemd gebouw.
2. Vloeren die ruimten van tot bewoning bestemde gebouwen scheiden van een
al dan niet van dat gebouw deel uitmakende garage of andere ruimte met
niet-afsluitbare ventilatie-openingen in een buitenwand, moeten een
warmteweerstand, als uitgedrukt in NEN 1068, uitgave 1981, hoofdstuk 3,
door formule (5), hebben van ten minste 1,3 m2 K/W.
3. Vloeren die gelegen zijn tussen ruimten van een woning of wooneenheid
en een kelder of een niet van een woning of wooneenheid deel uitmakende
andere besloten ruimte- niet zijnde een garage of een andere ruimte met
niet-afsluitbare ventilatie-openingen in een buitenwand- moeten een warmte
weerstand, als uitgedrukt in NEN 1068, uitgave 1981, hoofdstuk 3, door
formule (5), hebben van ten minste 0,6 m2 K/W.
-6-