4. Vloeren van tot bewoning bestemde gebouwen die zich boven een kruip ruimte bevinden of die rechtstreeks op de grond zijn aangebracht, moeten een warmteweerstand, als uitgedrukt in NEN 1068, uitgave 1981, hoofdstuk 3, door formule (5), hebben van tenminste 1,3 m2 K/W. Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid op keldervloeren en op vloeren van garages en andere ruimten die niet-afsluitbare ventilatie openingen in een buitenwand hebben en die deel uitmaken van een tot bewoning bestemd gebouw. 5. Bij de beoordeling van de in dit artikel genoemde warmteweerstanden mogen plafonds en dekvloeren worden meegerekend. 6. Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde: a. in de leden 3 en voor vloeren van uitbouwen, als bedoeld in artikel 106, indien deze zijn voorzien van een afscheiding van de kamer of de keuken waarvan zij een uitbouw zijn, en deze afscheiding voldoet aan de eis voor scheidingswanden, genoemd in artikel 165, lid 2, onder scheidenlijk aan de eisen voor ramen en buitendeuren, genoemd in artikel 200; b. in lid 4 voor vloeren boven een kruipruimte, indien de fundamentmuren en de bodemafsluiting een warmteweerstand als uitgedrukt in NEN 1068, uitqave 1981, hoofdstuk 3, door formule (5), hebben van ten minste l,3~m2 K/W. Artikel XXII. In artikel 181 wordt in het eerste lid het woord "brandveiligheid" ver vangen door "brandwerendheid". Artikel XXIII. Van artikel 188 worden het eerste en vierde lid vervangen door: 1. Daken van tot bewoning bestemde gebouwen moeten een warmteweerstand als uitgedrukt in NEN 1068, uitgave 1981, hoofdstuk 3, door form e (4), hebben van ten minste 1,3 m2 K/W. 4. Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 1: a. voor daken van uitbouwen, als bedoeld in artikel 106, indien deze zijn voorzien van een afscheiding van de kamer of de keuken waarvan zij een uitbouw zijn en deze afscheiding voldoet aan de eis voor scheidingswanden, genoemd in artikel 165, lid 2, onderscheide lijk aan de eisen voor ramen en buitendeuren, genoemd in artikel 00; b. voor gedeelten van andere daken, indien de isolatie-index, al bedoek in NEN 1068, uitgave 1981, van het gehele tot bewoning bestem 3 gebouw ten minste 10 bedraagt. Artikel XXIV. A. In artikel 200 wordt het bestaande derde lid aangeduid als vierd lid, B. Van artikel 200 worden bovendien het eerste en het tweede lid ve vangen door: 1. Deuren en ramen in de buitenwanden en daken van de hoofdwoonkamer de keuken en de met deze ruimten in open verbinding staande r imten van woningen, alsmede deuren en ramen in de buitenwanden en dken van wooneenheden moeten ten minste zijn bezet met isolerend dubbel glas, dan wel ten minste dubbel zijn uitgevoerd. Niet van toepassing is de eis van bezetting met isolerend dubbel glas, dan wel van dubbele uitvoering, op ten hoogste twee beweeg bare ramen per ruimte met elk een oppervlak kleiner dan 0,25 m2. 2. Deuren en beweegbare ramen in de buitenwanden en daken van een tot bewoning bestemd gebouw moeten met voorzieningen tegen tocht zijn uitgerust. 3. De gezamenlijke oppervlakte van deuren en ramen in de buitenwanden en daken van een tot bewoning bestemd gebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan een 1/4 gedeelte van de bruto-oppervlakte, als bedoeld in NEN 2320, uitgave 1962, aangevuld 1975, van de vloeren van de woningen en wooneenheden die zich in het gebouw bevinden. De oppervlakte van deuren en ramen moet hierbij worden bepaald door meting in de dag van het kozijn van de deur of het raam, dan wel - indien geen kozijn aanwezig is - in de dag van de raam- of deur opening. Als vloeroppervlakte wordt hierbij niet in aanmerking genomen het gedeelte van de vloer waarvoor de vrijstelling genoemd in artikel 178, lid 6, onder a, is verleend. Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid, indien de isolatie index, als bedoeld in NEN 1068, uitgave 1981, van het gehele tot bewoning bestemde gebouw ten minste 10 bedraagt. Artikel XXV. A. Van artikel 218 worden het tweede en derde lid vervangen door: 2. In gasafvoerkanalen voor de natuurlijke afvoer van verbrandings gassen mogen geen plotselinge verwijdingen of vernauwingen voor komen. De uitmonding van een nevenkanaal in een hoofdkanaal moet een vloeiend verloop hebben. 3. De doorsnede van gasafvoerkanalen die dienen voor de natuurlijke afvoer van verbrandingsgassen en geen deel uitmaken van gecombineerde gasafvoerkanalen, moet ten minste 0,015 m2 bedragen, met dien ver stande dat de doorsnede 0,0125 m2 mag bedragen bij gladde uitvoering van de wanden en ronde vorm van de doorsnede. Bovendien mag de kleinste afmeting van een niet-ronde doorsnede niet kleiner zijn dan 100 mm en niet kleiner dan 1/3 van de grootste afmeting. De eerste zin van het vierde lid wordt vervangen door: 4. Het hoofdkanaal van gecombineerde gasafvoerkanalen voor de natuurlijke afvoer van verbrandingsgassen moet direct boven de uitmonding van een nevenkanaal een doorsnede hebben van ten minste n x 0,01 m2. Het vijfde lid wordt vervangen door: 5. De doorsnede van een nevenkanaal van gecombineerde gasafvoerkanalen voor de natuurlijke afvoer van verbrandingsgassen moet ten minste 0,01 m2 bedragen. Artikel XXVI. an artikel 238 wordt het vier de lid vervangen door: 4. Vrijstelling kan worden verleend: a. van het bepaalde in lid 1 wat betreft de afvoer van het hemelwater door afvoerleidingen, mits de afvoer van het hemelwater op niet- hinderlijke wijze en niet over de openbare weg plaatsvindt; -9-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1981 | | pagina 428