- 6 - voorts meent reclamant dat de eis van artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening inhoudende dat voor "beperking van het meest doelmatige gebruik een dringende reden aan wezig moet zijn in de hoofdvoorschriften zelf tot uitdrukking dient te komen en niet verpakt behoort te worden in een incidenteel toe te passen uitzonderingsregel w. reclamant acht het raadzaam in artikel 16 lid 3 v&n de plan voorschriften tot uitdrukking te brengen dat het afwijkende gebruik ook na leegstand weer alszodanig mag worden voort gezet. Met betrekking tot voormelde bezwaren merken wij het volgende op ad a t/m d. Ingevolge artikel 10, tweede lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan de Raad voor het gebied dat tot een bebouwde kom behoort of voor een gedeelte daarvan een bestemmingsplan vast stellen. Het gebied waarvoor thans een bestemmingsplan is ontwor pen behoort tot de bebouwde kom. Het ontwerp-plan heeft conform artikel 23 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor een ieder ter visie gelegen. Met een dergelijk plan wordt beoogd om een goede ruimtelijke ordening tot stand te brengen voor het gebied waar over het zich uitstrekt. Hierin wordt de bestemming van de in het plan begrepen grond aangewezen en worden zo nodig in verband met de bestemming voorschriften gegeven omtrent het gebruik van de in het plan begrepen grond en de zich daarop bevindende opstallen. Deze voorschriften mogen slechts om dringende redenen een beper king van het meest doelmatige gebruik inhouden. Wij zijn van opvatting, dat de onderscheidende bestemmingen geen grotere be perkingen inhouden dan met de planopzet in overeenstemming is te achten. Voor ogen moet worden gehouden dat gezien de op handen zijnde aanwijzing van de binnenstad tot beschermd stadsgezicht de Raad ingevolge artikel 37» vijfde lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verplicht is het nodige te doen terbescher- ming van zodanig beschermd stadsgezicht. Het onderhavige plan anticipeert op deze aanwijzing, hetgeen conform de verschenen jurisprudentie is. Een dergelijk plan dient gericht te zijn op het weren van schaal- en sfeerverstorende elementen, op het handhaven -en zonodig zorgvuldig aanpassen aan moderne eisen- van de architectonische en stedebouwkundige waardevolle objecten en op het eveneens met zorg inpassen van nieuwe elementen in het geheel van het te beschermen gebied. Het is niet de bedoeling om een dergelijk beschermd gezicht te bevriezen, doch veeleer om er naar te streven, dat wenselijke of noodzakelijke veranderingen geschieden op een zodanige wijze dat het aspect van het geheel niet of zo weinig mogelijk schade lijdt. Dit brengt onvermijde lijk mee, dat in dergelijke plannen de bestemmingen meer gedetailleerd moet worden dan in een "normaal" bestemmingsplan het geval zou zijn. Overigens tekenen wij hierbij aan, dat, nu het hier gaat om een bestaand gebied, het uit een oogpunt van rechtszekerheid en ter voorkoming van ongewenste ontwikkelingen de voorkeur verdient de bestemmingen gedetailleerd vast te leggen, De Wet op de Ruimtelijke Ordening kent aan de Raad de uitdrukke lijke bevoegdheid toe om op het stuk van de Ruimtelijke Ordening regelend op te treden. De opmerking dat de zeggenschap over de bestemming volkomen overgaat op de overheid delen wij niet. De bestemmingsplanwetgever stelt via het bestemmingsplan het kader vast waarbinnen bepaalde activiteiten kunnen plaatsvinden. Hierin participeren zowel overheid als particulieren. Teneinde de nodige flexibiliteit in het plan te brengen kunnen de gelegde bestemmin an in bepaalde gevallen worden gewijzigd. - 7 - Zoals U bekend is, dient deze wijzigingsbevoegdheid met het oog op de rechtszekerheid objectief begrensd te zijn. Getracht is de wenselijk geachte functies tot een samenhangend geheel te vormen. Wij wijzen er op, dat het plan onder meer beoogt de woon functie in de binnenstad te versterken. In diverse gevallen is het reeds zo,dat in het plangebied gemengde bebouwing voorkomt waarin winkels, bedrijfjes en dergelijke zijn gevestigd met in het algemeen op de verdiepingen woningen. De woonfunctie staat in deze gevallen merendeels ten dienste van de bestemming op de begane grond en eerste verdieping. Tot practische bezwaren behoeft zulks derhalve niet te leiden. Het toekennen van verschil leden bestemmingen aan de onderscheiden bouwlagen conflicteert ons inziens niet met het bepaalde in artikel 13 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening. Indien mocht blijken dat een gebruik overeenkomstig de bestemming niet zinvol is te achten kan een beroep worden gedaan op de in het plan opgenomen hardheidsclau sules. Weliswaar kan bij de bestemming worden bepaald welke gebruiksvorm in ieder geval niet toelaatbaar is omdat dringende redenen een beperking van het meest doelmatige gebruik recht vaardigen, doch het is evenzeer aanvaardbaar in het plan een algemene verbodsregeling op te nemen zoals is geschied in artikel 14» eerste lid en artikel 16, derde lid van de planvoorschriften. Een dergelijke regeling is noodzakelijk, omdat het bepaalde in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening op zichzelf niet dwingt tot het tegengaan van ieder gebruik dat strijdig is met de in het plan aangegeven bestemmingen. Wil de overheid greep houden op de ruimtelijke ontwikkelingen en in positieve zin kunnen beïnvloeden dan is het stellen van regels via een bestemmingsplan noodzakelijk. Hiermede kan bijvoorbeeld worden tegengegaan, dat bovenwoningen ongewild worden aangewend voor opslagdoeleinden. Gezien het vorenstaande zijn wij van opvatting dat voren- vermelde bezwaren ongegrond moeten worden verklaard. ad e. Zoals eerder vermeld geeft het bestemmingsplan het kader aan binnen welk stramien de ruimtelijke ontwikkeling dient plaats te vinden. Hieraan is onderzoek vooraf gegaan zoals bedoeld in artikel 7> eerste lid van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening. Een groot aantal bestemmingen binnen dit plangebied zijn reeds verwezen lijkt. Het bestemmingsplan kent geen verplichting om de gelegde bestemmingen ook daadwerkelijk te verwezenlijken. Van het plan afwijkend gebruik kan via het overgangsrecht worden voortgezet. Wij menen, dat de planopzet zodanig is, dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat het plan economisch niet uitvoerbaar zou zijn. Immers,binnen het bestek van de Interim-Saldo Regeling zijn diverse subsi dieregelingen van toepassing. Teneinde de beoogde bestem mingen te realiseren zal een goed samenspel vereist zijn tussen overheid en particulier initiatief. Verder maken wij er melding van dat er een zorgvuldige beoordeling van de uitwendige bouwkundige kwaliteit van de bestaande panden heeft plaatsgevonden hetgeen wij in dit verband voldoende achten; de resultaten hiervan zijn weergegeven in de bij het plan behorende toelichting. Wij achten dit bezwaar ongegrond. ad f. Hieromtrent merken wij op, dat in het plan de wenselijk geachte stedebouwkundige structuur is weergegeven. De van het plan deel uitmakende voorschriften geven aan binnen welke grenzen de stedebouwkundige vormgeving zal mogen plaatsvinden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1981 | | pagina 485