- 6 - Een deel van deze randvoorwaarden en richtlijnen is reeds geformuleerd in de voorgaande planfase, doch zullen in deze fase nader vertaald en geconcretiseerd moeten worden. Parallel daaraan worden de wensen geïnventariseerd van de bewo ners om wier straat het gaat. De ruimte voor de inspraak wordt eveneens begrensd door de resultaten van de voorgaande planningsfase. Hierin is immers de hoofd functie bepaald en is vastgesteld op welke wijze de straat door de straatbewo ners en anderen zal worden gebruikt. De toekomstige inrichting van een straat is steeds een afgeleide van de hieraan toegekende functie. Een verkeersfunctie zoals die geldt voor een wijkontsluitingsweg houdt bijvoorbeeld in dat bij de inrichting het handhaven c.q. bevorderen van de stroomfunctie voorop moet staan, Een andere randvoorwaarde, die beperkingen oplegt is het beleidsuitgangspunt delI (her)inrichting te beperken tot de openbare ruimte en derhalve de particuliere voortuinen buiten beschouwing te laten. De huidige praktijk is dat, vooraf aande| aan het ontwerpen de uitgangspunten/randvoorwaarden aan de orde worden gesteld en verduidelijkt, zodat zowel de ontwerpers als de bewoners weten binnen welke grenzen gewerkt kan worden. Geconstateerd kan worden, dat in de "leerperiode" enkele knelpunten zicht baar zijn geworden, die met name betrekking hadden op de afbakening van de in breng van de verschillende disciplines. Thans zijn zodanige afspraken gemaakt, dat er sprake is van goed onderling overleg. Hierbij zal consequent in het oog gehouden moeten worden dat mogelijke ver schillen van meningen tussen de disciplines niet te lang onopgelost voortbestaan] Dat er verschillen in opvattingen ontstaan is onvermijdelijk bij een proces dat zoveel disciplines raakt, en waarbij persoonlijke inzichten een rol kunnen spe len. Er zijn moeilijk strakke regels of garanties te geven om dit bij voorbaat uit te sluiten, doch zal mede afhangen van de werkopvatting en het kunnen samen werken in teamverband. Dit alles wordt momenteel onderkend, waardoor tijdiger een beslissing wordt uitgelokt. De Adviescommissie Stadsvernieuwing kan hierbij tevens corrigerend optreden. Wanneer de uitgangspunten en ontwerpen goed voorbereid en toegelicht ter kennis worden gebracht van de bevolking, moet een open, constructief en effec tief overleg mogelijk zijn en leiden tot conclusies waarin een ieder zich kan vinden. De stedebouwkundige in dienst van de buurt - zoals dit nu incidenteel voorkomt - zal naar verhouding veel meer tijd besteden aan de directe contcc- ten met de buurt, doch aan de andere kant weinig of in het geheel niet aan de contacten met de andere betrokken disciplines, welke in de gemeentelijke diens' aanwezig zijn. Ten overvloede, een dergelijk interdisciplinair overleg is een wezenlijk order- deel van de planvorming, niet alleen uit technisch en financieel oogpunt maar ook vanuit de openbare functie en het toekomstig gebruik en onderhoud. Voo: al deze zaken blijft de gemeente primair verantwoordelijk. In de nota gehanteerde argumenten. De argumenten, welke de nota hanteert om te komen tot een stedebouwkundig bureau kunnen naar ons oordeel in twee hoofdzaken worden samengevat, namelijk: a. de stedebouwkundige begeleiding naar de buurt- en de uitvoeringsfase moet structureel gemaakt worden; b. de begeleiding door eigen deskundigen is beter dan door de locale overh ld. Voor een meer gedetailleerde opsomming van de argumentatie verwijzen ij U kortheidshalve naar de nota. Wij willen bij de hierboven weergegeven samenvat ting het volgende aantekenen. Sub a. Het structureel maken van de begeleiding willen wij als uitgangspun gaarne onderschrijven, doch daarmee is niet tevens gesteld dat zulk slechts mogelijk is door de oprichting van een stedebouwkundig bure;u. Het houdt wel een stroomlijning van de organisatie in en dat betek nt meer dan het bereiken van overeenstemming met de bewoners over het ont- I werp. - - 7 - Het is een voortdurend terugkoppelen naar en overleg met alle betrokke nen: bewoners, civiele techniek, plantsoenen, financiën enz. Naar ons oor deel wordt een en ander niet bereikt door het afzonderen van de buurt- ontwerper, zoals de nota voorstaat. Men kan niet één onderdeel losmaken van de andere "molens" waar de plan nen doorheen moeten. Hoewel begrijpelijk, achten wij het niet geheel juist om bij het plei dooi, dat in de nota wordt gehouden nagenoeg uitsluitend uit te gaan van de ervaringen in de Transvaalwijk, aangezien sindsdien de omstandigheden nogal zijn gewijzigd. Kon bij de Transvaalwijk nog gesproken worden van een "leerschool" op het terrein van de stadsvernieuwing, zowel voor de bewoners als voor de overheid, zulks is thans niet meer het geval. Het stadsvernieuvvingsgebeuren is sedertdien een integrerend onderdeel gewor den van het overheidsbeleid, hetgeen tot uitdrukking is gebracht in het beschikbaarstellen van financiële middelen, mankracht en organisatie. Daardoor is het geheel wel complexer en grootschaliger geworden, hetgeen gevolgen heeft voor de uitvoering. Zo zullen de plannen een soberder karakter moeten krijgen en de herinrichting zich in principe dienen af te spelen binnen de bestaande openbare ruimte. Zo kan de tijd, die aan het ontwerp wordt besteed minder zijn. Zo kan - juist nu de zekerheid met betrekking tot de toekomst van de wijk door het vaststellen van de plannen en het beschikbaar stellen van de middelen voor de uitvoering - niet meer worden volgehouden dat de bereidheid tot woningverbetering in belangrijke mate wordt gestimuleerd door de straatverbetering; zoals reeds in het begin is geconstateerd moet de huidige stagnatie in de wo ningverbetering vooral gezocht worden in de minder gunstige subsidiere geling en de economische recessie. De conclusie op blz. 12 van de nota, waarin wordt vastgesteld dat de wijze waarop de stedebouwkundige ondersteuning van bewonersorganisaties thans is geregeld niet bevorderlijk is voor de planmatige aanpak van de straatverbetering, kunnen wij geenszins onderschrijven. Dit geldt ook voor de daarop volgende constatering dat de bewonersorganisaties niet weten of en op welk moment zij kunnen beschikken over goede stedebouw kundigen. In de gemeentelijke planningen, welke onlangs zijn samengevat in de Beleidsnota Stadsvernieuwing wordt expliciet aangegeven welk stads vernieuwingsonderdeel wanneer aan de orde is. Conform de thans bestaande praktijk kunnen de bewonersorganisaties er vanuit gaan, dat wanneer de straatverbetering aan de orde is, eveneens een stedebouwkundige, zij het in gemeentedienst, beschikbaar is voor de nood zakelijke ondersteuning. b. Met het laatste komen wij tegelijk bij het tweede hoofdargument, n.l. dat de begeleiding door eigen deskundigen beter zou zijn, dan die welke door de locale overheid beschikbaar worden gesteld. Vooropgesteld dat wij bijzonder veel waardering hebben voor de actieve opstelling van de bewoners en hun organisaties ten aanzien van het ge hele stadsvernieuwingsgebeuren, vinden wij het jammer dat bij dit hoofd argument gebrek aan vertrouwen doorklinkt en teveel in tegenstellingen wordt gedacht. Naar ons oordeel geeft de praktijk van de laatste jaren in de project- en contactgroepen daartoe geen aanleiding. Er is eerder sprake van een toenadering em het elkaar willen en kunnen begrijpen. Ongetwijfeld zijn er voorbeelden voorhanden waaruit blijkt, dat de meningen van buurt- en ambtelijke medewerkers uiteen liepen, doch het tegenovergestelde is evenzeer het geval. Bij een dergelijk om vangrijke operatie is zulks onvermijdelijk, omdat de menslijke factor niet uitgeschakeld kan worden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1981 | | pagina 527