Anderzijds leidt de toename van de totaalsom van de waarden er toe dat meer een
heden van 3.000,worden verdeeld over een slechts weinig hogere limiet.
De totale opbrengst volgens de hiervoor berekende tarieven kan worden ge
raamd op:
a. voor de gebruikers op 6.400.000,en
b. voor de zakelijk gerechtigden op rond - 11.353.000,
Totaal 17.755.000,
Het verschil tussen dit bedrag en de geraamde opbrengst van 17.668.000,--
zal bij de eerste bijstelling van het beleidsplan 1982-1986 worden verwerkt.
Wij achten het voorts gewenst de verordening op een aantal punten aan te
passen. Deze aanpassing heeft voornamelijk betrekking op een verbeterde redac
tie van artikel 6, waardoor (naar een model van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten) duidelijker wordt bepaald, dat de voor 5 jaren toe te passen heffings
grondslag voor het eerst wordt toegepast met ingang van het jaar dat een jaar
na de gekozen peildatum begint. Voorts zijn de artikelen 7 en 10 aangepast naar
aanleiding van door Gedeputeerde Staten gemaakte opmerkingen.
Onder de mededeling dat de Commissie voor de Financiën over dit voorstel is
gehoord, stellen wij U voor de "Verordening onroerend-goedbelastingen" te wijzi
gen overeenkomstig het hierbij gaande ontwerp.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
3.S. Brandsma Burgemeester.
W.3.G. Reumer Secretaris.
DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN;
Gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 2 december 1981
(bijlage no. 517);
BESLUIT:
vist te stellen de volgende
Verordening tot wijziging van de "Verordening onroerend
goedbelastingen (3e wijziging)
Artikel I.
Artikel 6 wordt gewijzigd en gelezen als volgt:
"1. De heffingsgrondslag wordt vastgesteld naar de toestand op 1 januari 1979 en
vervolgens naar de toestand op een tijdstip dat telkens 5 jaren later valt.
Een op de voet van het eerste lid vastgestelde heffingsgrondslag vindt toepas
sing voor elk belastingjaar vallende in een tijdvak van 5 achtereenvolgende
jaren, welk tijdvak aanvangt op het tijdstip dat een jaar later valt dan dat
waarnaar die heffingsgrondslag laatstelijk is vastgesteld.
Indien met betrekking tot een onroerend goed bij het begin van het belasting
jaar de in artikel 1 bedoelde uitzondering of een in artikel 8 bedoelde vrij
stelling niet meer kan worden toegepast, wordt de heffingsgrondslag alsnog
vastgesteld op de onderstelde waarde in het economische verkeer, welke aan dat
onroerende goed zou zijn toegekend op het direct aan dat belastingjaar voor
afgaande tijdstip dat ingevolge het bepaalde in het eerste lid in aanmerking
zou zijn genomen, indien op dat tijdstip die uitzondering of die vrijstelling
niet van toepassing was geweest. De aldus vastgestelde heffingsgrondslag vindt
toepassing voor elk belastingjaar - indien en voor zover daarvoor de evenbe-
doelde uitzondering of vrijstelling niet van toepassing is - vallende in een
tijdvak als bedoeld in het tweede lid.
Indien de heffingsgrondslag op de voet van het eerste of het derde lid is
vastgesteld en op enig tijdstip gedurende de eerste 5 jaren na een tijdstip
als bedoeld in het eerste lid de waarde in het economische verkeer wijziging
ondergaat als gevolg van, hetzij bouw, daaronder begrepen verbouwing, of af
braak, hetzij verandering van bestemming, wordt in afwijking van het eerste,
onderscheidenlijk het derde lid de heffingsgrondslag opnieuw vastgesteld. Die
nieuwe heffingsgrondslag wordt vastgesteld op de onderstelde waarde in het
economische verkeer welke in aanmerking zou zijn genomen, indien die bouw, af
braak of bestemmingsverandering zijn beslag had gekregen op het tijdstip dat
ingevolge het bepaalde in het eerste lid in aanmerking moet worden genomen.
De aldus vastgestelde heffingsgrondslag treedt in de plaats van die welke op
de voet van het eerste, onderscheidenlijk het derde lid laatstelijk is vastge
steld en vindt voor het eerst toepassing voor het belastingjaar volgende op
dat waarin de wijziging van de waarde in het economische verkeer is ingetreden.
Artikel II.
Artikel 7 wordt gewijzigd en gelezen als volgt:
"1. Voor elke volle 3.000,van de heffingsgrondslag bedraagt de belasting
bedoeld
1. in artikel 1, letter a 5,24
2. in artikel 1, letter b 8,70
2. Belastingaanslagen van minder dan 10,— worden niet opgelegd.
- 2 -
No. 16762