Nr. 11437
DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN;
Beschikkende op het beroep, ingesteld door B.O.Z. N.V. te Amsterdam tegen
het besluit van Burgemeester en Wethouders van 27 januari 1981, no. B456/80,
waarbij vergunning is geweigerd voor het bouwen van een kantoorgebouw op het
perceel Westersingel 4 te Leeuwarden, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden,
sectie D, no. 6oS7;
overwegende, dat Burgemeester en Wethouders bij hun evenvermeld besluit
hebben overwogen, dat ingevolge artikel 34 van de Bouwverordening het uiterlijk
en de plaatsing van een bouwwerk zodanig moeten zijn, dat het bouwwerk zowel
op zichzelf als in verband met de bestaande omgeving of de te verwachten ont
wikkeling daarvan voldoet aan redelijke eisen van welstand;
dat de gekozen bouwplaats is gelegen op een gevoelig punt nabij de binnen
stad;
dat op deze bouwlocatie naar hun mening slechts een bebouwing van bescheiden
afmetingen met een verfijnde architectuur aansluitend bij de omgeving geoor
loofd is;
dat ter plaatse derhalve een bebouwing ontwikkeld dient te worden welke
zich op visueel verantwoorde wijze voegt in het bestaande stadsbeeld;
dat zowel het desbetreffende bouwblok waarbinnen het bouwwerk is geprojec
teerd als de direct nabijgelegen bebouwing zich kenmerken door een kleinschali
ge bebouwing;
dat het ontworpen bouwplan vier bouwlagen met een dakopbouw omvat;
dat zij van oordeel zijn, dat het geplande bouwwerk vanwege zijn vormgeving
in de voorgenomen omvang alsmede vanwege zijn grootschalig karakter een ongun
stige uitwerking zal hebben op het stadsbeeld;
dat één en ander nog zal worden versterkt door het gebruik van aluminium
vliesgevels als gevelmateriaal;
dat het desbetreffende bouwwerk naar hun oordeel dan ook een dissonant zal
vormen in het stadsbeeld, hetgeen uit esthetisch oogpunt onverantwoord is;
dat uit het vorenstaande voortvloeit, dat voormeld bouwwerk niet zal beant
woorden aan redelijke eisen van welstand;
dat het bouwplan voorts voor een gedeelte is geprojecteerd achter de acht ervoor-
gevelrooilijn welke in dit geval ligt op 7.30 meter uit de voorgevelrooilijn;
dat het op grond van artikel 46 van de Bouwverordening verboden is te
bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn;
dat op grond van artikel 48 onder g van de Bouwverordening in principe
vrijstelling van dit verbod kan worden verleend;
dat gelet op de hoogte van de omliggende bebouwing een dergelijke vrij
stelling niet zonder beperking zou kunnen worden verleend;
dat nu het bouwwerk in de gedachte vormgeving en vanwege het
grootschalig karakter ervan uit esthetisch oogpunt niet aanvaardbaar is, het in
dit stadium niet mogelijk is te bepalen tot welke hoogte het bouwwerk achter
de achtergevelrooilijn zich zou dienen te beperken, omdat de consequenties
hiervan thans niet kunnen worden overzien;
dat het derhalve ten behoeve van dit bouwplan in deze vorm niet verantwoord
is vrijstelling te verlenen van evenomschreven verbod;
dat vervolgens de lifttoren een hoogte zal verkrijgen van 17.20 meter;
dat blijkens artikel 57 van de Bouwverordening de grootste toegelaten
hoogte van bouwwerken maximaal 15 meter mag bedragen;
dat van genoemd artikel van de Bouwverordening op grond van artikel 61
sub b van deze verordening weliswaar vrijstelling kan worden verleend, doch dat,
zoals hiervoor reeds overwogen, de welstand hiermee niet gebaat zal zijn;
dat vrijstelling van het bepaalde in artikel 57 van de Bouwverordening
derhalve eveneens dient te worden geweigerd;