In het betreffende preadvies hebben wij U reeds in kennis gesteld van het feit dat de Minister van V.R.O. in het raam van de tentatieve reserveringen tot en met 1985 voor het onderhavige plangebied een maximale subsidie van 5 miljoen in het vooruitzicht kon stellen. Het standpunt van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen bleek voor het departement van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening een tweetal consequenties/vraagpunten te hebben: a. in de eerste plaats de onzekerheid omtrent de termijn waarbinnen de gereserveerde gronden inderdaad nodig zullen zijn voor de onderwijsfunctie. Deze onzekerheid verdraagt zich niet met de systematiek van de I.S.R., aangezien deze voorschrijft dat door het gemeentebestuur wordt verklaard wanneer de uitvoering van het stadsvernieuwingsplan afgerond zal zijn. In Uw besluit van 22 juni 1981 hebt U verklaard dat de uitvoering op 1 januari 1986 moet zijn voltooid, waarbij is uitgesproken dat de op dat moment nog niet overgedragen onderwijsterreinen voor risico van de gemeente tegen de dan geldende uitgifteprijs bij het Grondbedrijf zullen worden ondergebracht. Dit blijkt voor het departement van V.R.O. onvol doende te zijn; b. in de tweede plaats de noodzaak van de opgevoerde verwervingskosten in het bijzonder welke samenhangen met de geplande verdraaiing van Hout handel van Driesum B.V. Reeds in zijn brief van 16 juni 1981 deelde de Minister van V.R.O. ons mede: "Indien en voorzover niet-woonbestemmingen worden gerealiseerd in enig plan ga ik er in beginsel vanuit dat de uit te geven gronden na sanering een prijs zullen moeten opbrengen die gelijk is aan de kostprijs van die gronden inclusief bouwrijpmaken" Anders gezegd, de onderwijsterreinen dienen een opbrengst te krijgen die minimaal gelijk is aan de verwervings- en sloopkosten. Eerst indien dit niet mogelijk is zal het tekort worden gesubsidieerd door V.R.O. Mu de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen grote vraagtekens plaatst bij de noodzaak van genoemde verwerving, zal een nader standpunt bepaling van de gemeente Leeuwarden wenselijk zijn. Vorenstaande punten, gevoegd bij de wetenschap dat het beschikbare budget beperkt was tot 5 miljoen, waren voor ons aanleiding nader overleg te voeren met het departement van V.R.O. Nader overleg, dat gericht was op het geven van suggesties voor mogelijke oplossingen van de gerezen problemen. Deze suggesties zijn neergelegd in de tekening archief no. 16A-49, welke wij U hierbij doen toekomen. Hoewel het overleg met het departement reeds eind 1981 zover was afgerond, dat begin 1982 de verwachte beschikking tegemoet mocht worden gezien, hebbe wij deze eerst in augustus j.l. ontvangen. Hierdoor was het ons niet mogelijk U eerder dan thans nadere voorstellen te doen. Kennisname van de ministeriële beschikking leert dat hieraan ten grondslag ligt de zojuist genoemde tekening waarop onze suggesties tot aanpassing zijn weergegeven en die derhalve afwijken van het door U op 22 juni 1981 vastgestelde model. Aanpassingen. Om de hierboven genoemde redenen bleek een verkleining van de ten behoeve van het hoger onderwijs gereserveerde oppervlaktes noodzakelijk. In de eerste plaats is die gevonden in de handhaving van de Houthandel van Driesum B.V. Nu zowel het departement van Onderwijs en Wetenschappen als dat van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening duidelijk lieten blijken dat de noodzaak tot verplaatsing c.q. verdraaiing om verschillende redenen, waarvan die van financiële aard de belangrijkste is, in het geheel niet wordt onder schreven, zal hiervan naar ons oordeel thans definitief moeten worden afgezien. Handhaving van de oorspronkelijke plannen zal slechts leiden tot een on zekere en daardoor ongewenste situatie voor betrokkenen, omdat de gemeen telijke financiële positie nu en op langere termijn niet van dien aard is, lat enige zekerheid omtrent de medewerking inzake verplaatsing c.q. ver draaiing kan worden verschaft. n een dergelijk geval, mede de huidige economische situatie in ogenschouw emende, ligt het voor de hand het bedrijf in de toekomstige invulling van iet gebied op te nemen en daarbij de ongunstige, doch niet geheel onaan vaardbare neveneffecten te accepteren. In de tweede plaats kan de vermindering van de onderwijsterreinen resulteren n een grotere plaats die de volkshuisvesting in dit gebied zal innemen. Wij achten dit op zich een gunstige ontwikkeling, gezien ondermeer de ligging in de nabijheid van de binnenstad en de combinatie met het onderwijs- jebeuren. In het thans aan U voorgelegde plan is plaats voor circa 320 woningen tegenover circa 190 in het model dat in juni 1980 is vastgesteld. In het thans voorgestelde model is nu ook ruimte voor nieuwe woningen ter plaatse van het Dekemabuurtje en het nog te verplaatsen bedrijf Cohen B.V. Beide locaties vergen een nadere toelichting. Dekemabuurtje. In het model dat U in 1981 vaststelde was het zogenaamde Dekemabuurtje wegbestemd ten gunste van het hoger onderwijs. Reeds toen was de conclusie dat deze woningen bouw- en woningtechnisch zo slecht waren dat handhaving ongewenst zou zijn. Aangezien verwezenlijking van die onderwijsbestemming niet direct voorzien was, hebben wij U bij de behandeling van het plan echter toegezegd te laten onderzoeken of tot het moment van werkelijke sanering, te weten 1 januari 1986 de instandhoudingsregeling toegepast kon worden. Uit het ingestelde on derzoek bleek dat dit voornemen een gemiddelde investering van 13.400,-- per woning met zich mee zou brengen. Overleg met de Hoofdingenieur-Directeur van de Volkshuisvesting in Fries land leidde tot de gezamenlijke conclusie dat een dergelijke investering onverantwoord geacht moest worden. Inmiddels waren ook de nieuwe, hierboven aangehaalde wijzigingen bekend geworden: handhaving van houthandel van Driesum B.V. en verkleining van het hoger onderwijsterrein. In de nieuw gedachte stedebouwkundige opzet is handhaving van de woonfunctie zeer goed mogelijk. Op de plaats van de huidige woningen aangevuld met het terrein aan de Dokkumer Trekweg waar voorheen een bouwmaterialenhandel was gevestigd, kunnen circa 100 nieuwe woningen worden gerealiseerd. In overleg met de commissie voor het Woningbedrijf is dan ook besloten voor de onder havige buurt een herhuisvestingsplan te maken en een actieve sanering toe te passen. Dit houdt onder andere in, dat de herhuisvesting wordt bevorderd door de bewoners 100 urgentiepunten in het kader van de stadsvernieuwing toe te kennen. Nu het toekomstbeeld duidelijk en uitvoerbaar is geworden achten wij het gewenst de herhuisvesting en sanering, gevolgd door nieuw bouw met veel spoed te realiseren. De bewoners zijn overigens o.a. door middel van een schrijven van de directeur Woningbedrijf d.d. 8 maart 1982 reeds in kennis gesteld van de herziening van het aanvankelijke standpunt. Niettemin leverde deze situatie niet een geheel bevredigend beeld op en was voor een aantal bewoners aanleiding zich schriftelijk tot de raad te wenden met een aantal klachten. Deze brief, gedateerd 14 mei 1982 en voor U ter inzage gelegd, hebt U in Uw vergadering van 28 juni 1982 om preadvies in onze handen gesteld. In het bovenstaande hebben wij naar ons oordeel een groot deel van de geplaatste op- en aanmerkingen reeds beantwoord en is de gevraagde duidelijkheid met betrekking tot de toekomst van het buurtje gegeven. Wij willen hieraan nog toevoegen dat het onjuist is dat, zoals wordt gesug gereerd, de huidige bewoners worden geïntimideerd door het Gemeentelijk Woningbedrijf door te dreigen geen toepassing te geven aan de bestaande subsidieregelingen en herhuisvestingsmogelijkheden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1982 | | pagina 318