-2-
De totale opbrengst volgens de hiervoor berekende tarieven kan worden geraamd
op:
a. voor de gebruikers op
1.261.200 eenheden (van 3.000, x 3,48
is na afronding
b. voor de zakelijk gerechtigden op
1.338.800 eenheden (van 3.000,--) x 8,89
is na afronding
Totaal
In het ontwerp-beleidsplan 1983-1987 is
geraamd
Resteert een lagere opbrengst van
Het verschil met de raming is als volgt te specificeren:
- lagere opbrengst als gevolg van lagere gemiddelde
waarde van gereed gekomen nieuwe woningen dan ge
raamd (taxatieverschil) 122.000,--
- lagere opbrengst als gevolg van tariefsverhoging
van 4i in plaats van 6% 88.000,--
Totaal 210.000,--
Aangenomen mag worden dat tegenover het verschil in tarieven 88.000,--)
kostenverlagingen kunnen worden gesteld tot eenzelfde bedrag.
Resteert derhalve structureel te dekken een bedrag van 122.000,--.
Wij zullen trachten dit taxatieverschil in te passen in het kader van de
herwaardering van de grondslagen per 1 januari 1985. In verband hiermede
zijn wij van mening, dat voor 1983 kan worden beschikt over de post
voor "onvoorziene uitgaven".
Verordening:
a. Uw besluit van 16 december 1980, nr. 17832, tot wijziging van de tarieven met
ingang van 1 januari 1981 heeft niet de Koninklijke goedkeuring gekregen, omdat
de vaststelling van het tarief voor de "zakelijk gerechtigden" op bezwaren stuitte
Bij Uw besluit van 22 juni 1981, nr. 8720, is aan de bezwaren alsnog tegemoet
gekomen door hernieuwde vaststelling van de tarieven per 1 januari 1981.
Om formele gronden en op verzoek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken is het
gewenst Uw besluit van 16 december 1980 alsnog in te trekken. Wij stellen U
voor te besluiten conform het hierbij gevoegde ontwerp-besluit.
b. De verordening dient op een aantal punten te worden gewijzigd in verband met
het navolgende.
Artikel 2 van de verordening behelst een aanvullende regeling met betrekking
tot degene die in bepaalde gevallen als feitelijke gebruiker van een onroere»
goed moet worden aangewexen. Zo wordt bepaald, dat in de gevallen waarin een
onroerend goed door meerdere personen gemeenschappelijk wordt gebruikt, als
gebruiker van dat onroerend goed wordt aangemerkt de persoon, de stichting, de
vereniging of de instelling, die verantwoordelijk is voor het gemeenschappe
lijk gebruik of die zulk een gemeenschappelijk gebruik toestaat of mogelijk
heeft gemaakt. De Hoge Raad heeft evenwel uitgesproken, dat een dergelijke
bepaling in strijd is met artikel 273 van de gemeentewet en derhalve onver
bindend is. Wij stellen U daarom voor artikel 2 te laten vervallen (zie artikel I
van het ontwerp-wijzigingsbesluit
6.891.000,--
11.883.000,—
18.774.000,—
18.984.000,—
210.000,—
Bij besluit van 6 september 1982 (Stb. 5 oktober 1982, 541) is het
Besluit gemeentelijke onroerend-goedbelastingen (het Besluit) gewijzigd.
Deze wijziging heeft betrekking op de afbakening van het belastingobject
en op de factorentoekenning bij de oppervlaktegrondslag en vindt toepassing
met ingang van 1 januari 1983. Als gevolg hiervan moet de verordening in
overeenstemming worden gebracht met het eerder genoemde Besluit.
In artikel 3 (na vernummering) wordt nu een duidelijker definitie
gegeven van wat onder een onroerend goed wordt verstaan (zie artikel II
van het ontwerp-wijzigingsbesluit)
Onder mededeling dat de Commissie voor de Financiën over dit voorstel is
gehoord, stellen wij U voor de "Verordening onroerend-goedbelastingen" te
wijzigen overeenkomstig de hierbij gevoegde ontwerp-besluiten tot:
a. intrekking van Uw besluit van 16 december 1980, nr. 17832;
b. wijziging van de "Verordening onroerend-goedbelastingen" (4e wijziging).
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
3.S. Brandsma, Burgemeester.
W.3.G. Reumer, Secretaris.