Knelpuntennota Volkshuisvesting.
Bijlage nr. 308 Leeuwarden, 1 juli 1982.
Aan de Gemeenteraad.
1. Inleiding.
Op 12 mei 1980 hebt U een krediet van 125.400,-- beschikbaar gesteld voor de
ontwikkeling van een Knelpuntennota Volkshuisvesting. Voor het ontwikkelen daar
van is het onderzoekbureau RIGO (Research Instituut Gebouwde Omgeving) opdracht
verstrekt. De Knelpuntennota is onder verantwoordelijkheid van het bureau RIGO
uitgebracht. Een begeleidingsgroep heeft de totstandkoming daarvan gevolgd.
De opdracht aan het onderzoekbureau RIGO had met name tot doel meer inzicht
te verkrijgen in het gemeentelijk volkshuisvestingbeleid. De tot nu toe uitge
brachte nota's Woningbouwbeleid hadden overwegend een kwantitatief karakter.
De nadruk lag hierbij op de gemeentelijke nieuwbouwproduktiecijfers, waarbij de
relatie tussen nieuwbouw en handhaving en kwaliteitsverbetering van de bestaande
bouw niet voldoende werden belicht. Zowel de nieuwbouw als de bestaande bouw be
palen echter de totale beschikbare hoeveelheid woonruimte. De kwantitatieve be
nadering is niet een specifiek Leeuwarder verschijnsel, zoals bleek uit de in
november 1979 door de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uit
gebrachte notitie inzake de decentralisatie van de volkshuisvesting. Hoewel de
volkshuisvestingsektor de laatste jaren naast het produktievraagstuk in toenemende
mate bepaald is door het vraagstuk van de woonruimteverdeling (en daaraan gekop
peld de woonlastenverdeling), ligt in de ministeriële notitie de nadruk op het
produktievraagstuk. Daarnaast heeft de aandachtsverschuiving van produktie naar
woonruimteverdeling nog de benadrukking van een ander aspect tot gevolg gehad,
n.l. de wijze van beheer van de woningen. Daarbij komen zaken als democratisering
van toegelaten instellingen, de relatie tussen woning en woonomgeving en het ac
tuele vraagstuk omtrent de keuze tussen groot onderhoud of renovatie naar voren.
2. Het tot nu toe gevoerde beleid.
In genoemde nota's Woningbouwbeleid noch in enig ander stuk kon de rela
tie tussen het volkshuisvestingsbeleid en de beleidsvelden als ruimtelijke or
dening en stadsvernieuwing en welzijn voldoende worden aangegeven, terwijl de
regionale component van het woningmarktgebied eveneens ontbrak. De grenzen van
een woningmarkt zijn niet identiek aan die van een bestuurlijke eenheid als de ge
meente. De ontwikkelingen in de jaren zeventig rond de suburbanisatie hebben dat
aangetoond. Ook de Knelpuntennota geeft deze samenhang niet, maar deze geeft wel
de mogelijkheid om die relatie te leggen in een vervolg daarop.
Naast de meergenoemde nota's Woningbouwbeleid hebben wij U door middel van
de jaarlijkse vragenlijsten nieuwbouw en vernieuwbouw geïnformeerd over de te re
aliseren bouwstroom voor het volgende jaar.
Deze vragenlijsten betreffen echter niet een echte planning van bouwacti
viteiten, het is veeleer een raming van mogelijke ontwikkelingen, terwijl de rela
ties tussen omvang en lokatie van (ver-)nieuwbouw en de differentiatie naar fi
nancieringswijze, woonvorm, woninggrootte en huurprijs ontbraken. De relatie tus
sen bouwbeleid en bouwprogrammering kwam derhalve onvoldoende uit de verf.
Dit is overigens ook een landelijk verschijnsel, hetgeen de minister wil onder
vangen met de meerjarenprogramma's en de daarop gebaseerde budgetafspraken.
Zoals bekend dient tot op heden met het Rijk over elk bouwplan afzonderlijk
onderhandeld te worden. Veelvuldig overleg met de H.I.D. Volkshuisvesting heeft
dit tot gevolg. Deze zeer gedetailleerde bemoeienis van het Rijk maakt het voe
ren van een eigen lokaal volkshuisvestingsbeleid in feite illusoir. Dit laatste
nu wordt ook op het departement onderkend en heeft geleid tot het ontwikkelen van
een gedachte om het volkshuisvestingsbeleid te decentraliseren.
I