Het spreekt vanzelf, dat dit idee vanuit de locale sfeer van harte wordt toege
juicht.
3. Ontwikkelingen in de Volkshuisvesting.
De algemene doelstelling van een volkshuisvestingsbeleid kan worden om
schreven als het opheffen van de bestaande kwantitatieve en kwalitatieve woning
nood, alsmede het in stand houden en zonodig verbeteren van de kwaliteit van het
woonmilieu. Door een toename van zwakke bewonersgroepen op zowel de woning- als
woningbouwmarkt en het daar tegenoverstaande verminderde aanbod aan goedkopere
woningen, is de nadruk binnen het volkshuisvestingsbeleid komen te liggen op het
verdelingsvraagstuk van woningen. Teneinde de onevenwichtigheden op de beide
markten te verminderen, dient een volkshuisvestingsbeleid in ieder geval gericht
te zijn op de woningvoorziening ten behoeve van groepen die zich op een volledige
vrije markt geen adekwate huisvesting kunnen verwerven.
Dit "doelgroepenbeleid" kan op twee manieren plaatsvinden:
a. hetzij direct, door rechtstreeks voor de groepen te bouwen;
b. hetzij indirect via een doorstromingsbeleid.
Met het onder b gestelde bedoelen wij overigens niet de klassieke vorm, waarbij
verondersteld werd dat via de bouw van duurdere (m.n.. koop-woningen, goedkopere
woningen vrij zouden komen. Dit doorstromingsbeleid was gebaseerd op het idee, dat
huishoudens een continu streven ontwikkelen om adekwate woonruimte te vinden. Dit
beleid is mede tot uiting gekomen door het benadrukken van de koopmarkt en het van
overheidswege stimuleren van deze markt.
De nieuwbouw zou als gevolg van de zwaardere kwaliteitseisen bedoeld zijn voor de
meer draagkrachtige inwoners, waardoor in de bestaande voorraad goedkopere wonin
gen zouden vrijkomen. De doorstroming heeft de laatste jaren echter gestagneerd.
Wil een doorstromingsbeleid succesvol zijn, dan is naast de voorlichting en werving
een daarop gericht toewijzingdbeleid noodzakelijk. Verhuisbewegingen tussen de
koop- en huurmarkt vinden momenteel nauwelijks plaats en voor zover dit gebeurt,
geschiedt dit door voornamelijk middeninkomensgroepen.
Gelet op de te verwachten inkomensontwikkelingen en de te verwachten verdere stij
ging van de totale woonlasten, is verandering van het beeld omtrent de verhuis
bewegingen niet reëel. De signalen voor Leeuwarden wijken wat dit betreft niet af
van het landelijk beeld.
Dit wordt bevestigd door een tweetal onderzoeken, die gehouden zijn door
studenten van de werkgroep Planologie en Demografie van de Rijksuniversiteit
Groningen in de wijk Bilgaard in 1979 en 1980. Het ging hierbij met name om het
onderzoeken naar de gevolgen van doorstroming in bestaande wijken als gevolg van
de bouw van Camminghaburen. De huidige leegstand in Camminghaburen als gevolg van
het stagneren van doorstroming kan door één der navolgende factoren dan wel een
combinatie hiervan, veroorzaakt worden:
a. de eigendomsvorm, de lokatie en de totale woonlasten van de woning;
b. het jaarlijks aantal op te leveren woningen;
c. huishoudenskenmerken zoals inkomensverwachtingen, loopbaan en huishoudenssamen
stelling.
Met betrekking tot deze laatste factor kan gesteld worden dat in onvoldoende mate
de aard en de samenstelling van het woningzoekendenbestand bekend was.
Illustratief in dit verband is dat sinds het in werking treden van het systeem
van centrale inschrijving en registratie van woningzoekenden als gevolg van het
opschonen van de bestanden, het aantal woningzoekenden teruggebracht werd van ruim
7000 tot zo'n 4300. In de evaluatie van het sinds maart 1980 geldende systeem
van centrale registratie van woningzoekenden bij de plaatselijke corporaties en
het gemeentelijk Woningbedrijf is eveneens nader ingegaan op een aantal aspekten
van de noodzaak van verzamelen en analyseren van gegevens ten behoeve van een woon-
ruimteverdelingsbeleid.
Wij verwachten dat de resultaten van deze evaluatie op korte termijn beschikbaar
zullen wijn. De faktor jaarlijks op te leveren woningen heeft met name de laatste
twee jaar een groot aantal bereikt, in 1980 685 woningen en in 1981 1127. Bij de
bepaling van de nieuwbouwdifferentiatie is de funktie van Leeuwarden als grote
stad met een regio-centrumfunktie bepalend. In vergelijking met de omliggende
regiogemeenten is een aantal zaken aan te wijzen die in vergelijking met de stad
nadelig uitwerken voor de stad. Dit heeft zich in het verleden o.a. geuit in het
verschil tussen Leeuwarden en de omliggende gemeenten voor wat betreft de mogelijk
heid tot het creëren van zogenaamde wervende woonmilieu's. Een ontwikkeling die
via Camminghaburen een antwoord heeft gekregen. Doordat eind 1979 landelijk de
koopsektor inzakte, werden ook in Camminghaburen de oorspronkelijke doelstellingen
onder druk gezet door de omzettingen van koop- in huurwoningen, hetgeen overigens
niet afdoet aan het huidige wervende stedelijke milieu van de wijk. De aspekten
eigendomsvorm en lokatie zijn door de landelijke ontwikkelingen anders dan oor
spronkelijk gedacht. Het grootste knelpunt met betrekking tot de leegstand lijkt
gevormd te worden door het aspekt woonlasten en dan met name de relatie tussen de
stijging van zowel huur als bijkomende kosten en de relatieve c.q. absolute inko
mensachteruitgang als gevolg van de huidige ekonomische situatie, welke zonder meer
remmend werkt op de verwachte doorstroming. Naast deze vorm van stagnatie in de
woonruimteverdeling, begint zich een tweede vorm van leegstand af te tekenen en
wel in de oude(re) voorraad woningen. De leegstand wordt hier met name veroorzaakt
door het type woning (bepaalde komplexen hoogbouw). Dergelijke ontwikkelingen plei
ten voor de noodzakelijke aansluiting van bouwprogrammering op de woningbehoefte.
Door het onderzoekburo RIG0 is voorgesteld om de korporaties ook buiten de huur-
sektor te laten optreden. Hoewel wij hiertegenover niet afwijzend staan, menen wij
een uitbreiding van het werkterrein van de korporaties tot de koopsektor voorals
nog niet te moeten stimuleren. In de eerste plaats voldoen de particuliere bouwers
in voldoende mate aan de vraagzijde op de koopmarkt, terwijl in de tweede plaats
de korporaties voldoende hebben aan de bestaande projekten in de huursektor. In de
derde plaats is een aantal korporaties elders in het land in financiële moeilijk
heden geraakt door de exploitatie van koopwoningen als gevolg van de ontwikkelingen
op de koopmarkt.
Door de in de zeventiger jaren opgetreden scheiding tussen woon- en werkge
bied heeft een sociale segregatie plaats gevonden. Deze ontwikkeling heeft het
Leeuwarder volkshuisvestingsbeeld bepaald. Konkreet betekent een en ander:
- de vrijgekomen woonruimte door het vertrek van m.n. gezinnen naar de omliggende
gemeenten, heeft een versnelde daling van de gemiddelde woningbezetting tot ge
volg gehad, aangezien de bevolking niet is toegenomen;
- de samenstelling van de bevolking is dusdanig veranderd dat met name lagere in
komensgroepen in de stad gehuisvest blijven en vooral in deze kategoriën de wo
ningnood zich doet voelen;
Bij een tweedeling van de volkshuisvesting in enerzijds het bouwen en verbouwen
en anderzijds de distributie en het beheer van de woningen, legt de Knelpunten
nota de nadruk op het eerste. Voor de lokale bouwprogrammering zijn de meest be
langrijke aspekten de omvang, de lokatie en de differentiatie.
De bepaling van de faktor lokatie betreft het scheppen van planologische voorwaar
den ten behoeve van de woningbouw (bestemmingsplannen). Met betrekking tot de lo
katie Wiardaburen worden de nodige stappen gezet om in de tweede helft van dit
decennium daadwerkelijk met de bouw te starten. Daarnaast wordt met voortvarend
heid gewerkt aan de ontwikkelingen van bestemmingsplannen in de binnenstad. Voor
de komende woningbouw zijn voor wat betreft de faktor lokatie vooralsnog geen be
lemmeringen te verwachten. Daarbij is deze faktor enigszins buiten het onderzoek
gebleven. Voor de faktoren omvang en differentiatie van de bouw is met name de
factor woningbehoefte van belang.
Wij komen in het vervolg van deze nota daarop terug.
- 3 -