In de Knelpuntennota Volkshuisvesting wordt een beschrijving van de (moge lijke) bevolkingsontwikkeling en van de bestaande woningvoorraad gegeven en wordt ingegaan op de vraagzijde van zowel de woning- als woningbouwmarkt. Oe woningbe hoefte wordt vervolgens afgezet tegen de migratiebewegingen en de bouwprogramme- ring voor de komende jaren. In het laatste hoofdstuk wordt vervolgens een aantal knelpunten opgesomd die meer in de sfeer van de besluitvorming liggen en wordt tevens een procedure gegeven voor de ontwikkeling van een volkshuisvestingsplan. De Knelpuntennota geeft de door RIGO wenselijk geachte ontwikkelingen weer. In de ze raadsbrief wordt eerst het tot nu toe gevoerde beleid door de gemeente geschetst. Eén van de doelstellingen bij de ontwikkelingen van de Knelpuntennota en een mo gelijk vervolg hierop, is te komen tot een explicietere besluitvorming van het volkshuisvestingsbeleid. Wij doelen hiermee op zowel de inhoudelijke als procedu rele kant van de besluitvorming. Met betrekking tot het eerste wijzen wij op het hierboven gekonstateerde dat onvoldoende dwarsverbanden tussen de verschillende beleidsvelden konden worden gelegd. Met betrekking tot het tweede gaat het met na me om de duidelijkheid over de vraag welk overheidsniveau een beslissing neemt. Het huidige landelijke beeld van de volkshuisvesting is voor de burgers onduide lijk, terwijl de veranderingen in de beleidssector volkshuisvesting van de laat ste jaren een meer integrale benadering, ook op lokaal niveau, vragen. Binnen door het Rijk en de provincie gestelde grenzen dient een gemeente te kunnen be slissen over lokaties, fasering in omvang van ver-)nieuwbouw en woonruimteverde ling en dient een betere afstemming tussen beleidsvoorneméns en uitvoering tot stand gebracht te worden. Indien het systeem van budgetafspraken landelijk integraal is ingevoerd, zal, naar verwacht, de gedetailleerde bemoeienis van het rijk op het terrein van de volkshuisvesting, verminderen en zal de gemeente verantwoordelijk zijn voor de bouwprogrammering, de budgettering (hoeveel woningen tegen welke stichtingskosten) en de bewaking van het gehele proces. Dit betekent voor de gemeente o.a. dat in de verschillende projekten welke vallen onder de budgetafspraak van een bepaald jaar, door gemeente en opdrachtgever(s) nader gedifferentieerd kan worden, hetgeen afhankelijk is van de lokale situatie, mits het totale budget maar niet wordt-over schreden. Daarnaast blijkt de procedure sneller te kunnen verlopen doordat geen toetsing door de Provinciale Direktie van de Volkshuisvesting geschiedt, indien het betreffende bouwplan qua kosten binnen het afgesproken (deel-)budget valt. Indien bij deze aspekten uit de financiële sfeer gevoegd wordt het nagenoeg ont breken van een totaal inzicht in de bestaande voorraad, dan is hiermede één der grootste knelpunten gegeven. Wat betreft de woningbehoefte, is door middel van de centrale inschrijving en registratie van woningzoekenden een goed inzicht ontstaan. De hiervoor aangegeven knelpunten hadden echter tot gevolg dat de jaarlijkse vra genlijsten nieuw- en vernieuwbouw vaak "optimistisch" werden ingevuld. De planning werd echter zelden gehaald. Dit uitte zich in het vooruitschuiven van bouwprogram ma's, waardoor enerzijds het betreffende jaar een lagere produktie liet zien en anderzijds de taakstelling van het jaar daarop, hoger uitviel, hetgeen een lande lijk beeld is. In de volgende hoofdstukken zullen wij achtereenvolgens de omvang en de samenstel ling van de bevolking, de huidige woningvoorraad en de woonbehoefte beschrijven. Aan het slot daarvan hebben wij een aantal conclusies getrokken. 4. Omvang en samenstelling bevolking. Het gemeentelijk beleid ten aanzien van de faktoren omvang en samenstel ling van de bevolking is, aldus o.a. de Nota Woningbouwbeleid 1979, gebaseerd op een geringe groei van de natuurlijke aanwas en op een vrij forse groei van de migratie. Bij deze taakstelling wordt door het onderzoekbureau RIGO een aantal vraagtekens geplaatst, waarna vervolgens de door het bureau gewenste taakstel ling in het vervolg van het rapport centraal komt te staan. Met betrekking tot de natuurlijke aanwas is, ondanks een vrij forse stijging van het aantal vrouwen in de vruchtbare leeftijdsgroepen (van 18 - 45 jaar), het aantal geboorten teruggelopen (tot 28 geboorten per 1000 vrouwen in 1979). De meest recente cijfers terzake wijzen echter op een lichte stijging. Was in 1979 het aantal geboorten 888, in 1980 bedroeg dit aantal 1012 en in 1981 988. Tegenover het geboortecijfer staat het sterftecijfer. Het aantal sterften in 1979, 1980 en 1981 bedroeg resp. 777, 880 en 818. Er is in leeuwarden sprake van een toename van oudere bevolkingsgroepen. Een lichte stijging van het sterfte- promillage, zoals door RIGO wordt verwacht, achten wij derhalve reëel. Een veel belangrijker komponent ten aanzien van de omvang van de bevolking is de afgelopen jaren de migratie geweest. De jaren zeventig laten met uitzondering van 1975 en 1976, een negatief migratiesaldo zien, waarbij het negatieve saldo geleidelijk aan geringer werd tot een migratiesaldo van -53 in 1979. Het jaar 1980 laat echter weer een hoger getal zien: -285. Er heeft zich dat jaar een toena me aan suburbanisatie voorgedaan. In 1981 bedroeg het saldo +150. De totale groei over de jaren 1979, 1980 en 1981 bedroeg derhalve resp. +58, -153 en +322. Naast de migratiesaldi is de samenstelling van de saldi van belang. Door de verhuisbe- wegingen uit de jaren zeventig is het aantal ongehuwden in Leeuwarden sterk toege nomen, terwijl met name de kategorie gezinnen weggetrokken is. De leeftijdskate- gorie 0-14 jaar in procenten van de totale bevolking is van 1970 tot 1981 afge nomen van 26,4 tot 19,8%. De kategorieën 25 - 29 en 30 - 34 jaar zijn relatief toegenomen, n.l. resp. gegroeid van 6,4 en 5,5 in 1970 tot 8,1 en 7,2 in 1981. De gevolgen van deze ontwikkelingen voor de bepaling van de woningbehoefte zullen verderop in deze reaktie aan de orde komen. Het is de vraag of de ontwikke lingen uit de jaren zeventig zich zullen voortzetten in de komende tijd. Het ge meentelijk beleid is gebaseerd op een jaarlijkse toename van de bevolking met 1%. De grondslag van de 1%-taakstelling voor de bevolkingsgroei van de gemeente is gelegen in de doelstellingen die de gemeente zich een aantal jaren geleden dien aangaande gesteld heeft. In het kader van de bevolkingsspreiding zoals de rijks overheid die in de verschillende nota's met betrekking tot de ruimtelijke orde ning en in het bijzonder daarvan de Verstedelijkingsnota ontvouwde, is zowel door de provincie als de gemeente een beleid aangaande de te verwachten bevolkingsgroei en de opvang daarvan uitgestippeld. In de nota's woningbouwbeleid van 1977 en 1979 is in het licht van de regeringsnota's en de functie van Leeuwarden binnen de pro vincie gesteld dat de gemeente een bevolkingsgroei van ca. 1% per jaar zou moeten nastreven. De wens om binnen het raam van de Verstedelijkingsnota tot groeistad te worden aangewezen, speelde hierbij mede een rol. Het grootste deel van de bevol kingsgroei zou middels migratieoverschotten moeten worden bereikt, hetgeen paste binnen de doelstellingen van de hogere overheidsniveaus aangaande een evenwichtige bevolkingsspreiding Op basis van de provinciale prognoses en doelstellingen met betrekking tot de migratie, werd in de nota woningbouwbeleid van 1979 een zekere nuancering van de 1% groei aangebracht. Tot en met het jaar 1985 zou de bevolking met 1% per jaar groeien en daarna werd in verband met de te verwachten afnemende migratieoverscho- ten voor de provincie uitgegaan van een jaarlijkse bevolkingsgroei van 0,8 Voor het jaar 1995 zou dit voor de gemeente tot een bevolkingsomvang van 97.500 perso nen leiden, met in het jaar 1990 een aantal van rond de 94.000 personen. Een en ander spoorde met de maximumvariant van de provincie zoals die tijdens de voor bereidingsfase van het Streekplan werd gehanteerd. In het kader van het verder ge stalte geven aan het streekplan hebben de Provinciale Staten van Friesland op basis van de nota Alternatieven en de reactie daarop nadere uitgangspunten vast gesteld, neergelegd in het rapport "Grondslagen en Basisbeslissingen" en vervolgens in het Streekplan Friesland. Omtrent de bevolkingsontwikkeling en bevolkingssprei ding is daarin een koers gevolgd die inligt tussen de eerder gehanteerde minimum- en maximumvariant. Boven een evenredige aandeel voor Leeuwarden van de regionale bevolkingsgroei, zijn aan Leeuwarden 4.000 migranten extra toegekend, waarmee de gemeente in het jaar 1995 een inwonertal van rond de 95.500 zal bereiken. - 5 -

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1982 | | pagina 81