Wij verwijzen U hiervoor naar de bijlage. Hieronder zullen enige knelpunten wor den aangestipt. Ten aanzien van de totale voorraad kan een knelpunt met betrek king tot de door RIGO voorgestane doorstroming gevormd worden door de huurprijzen van recente nieuwbouw: per kwaliteitspunt ligt de prijs hoger. Een woning in Bilgaard van iets mindere kwaliteit is veel goedkoper dan een soortgelijke woning in Aldlan. Naast de algehele inkomensontwikkeling vormt dit gegeven een mogelijke belemmering tot een grotere verhuisgeneigdheidHet prijsverschil tussen de be staande voorraad en de nieuwbouw wordt immers slechts gedeeltelijk gekompenseerd door een betere woonkwaliteit. In dit verband is de invloed van de versnelde huur- harmonisatie nog onduidelijk. Omtrent dit punt wordt door de korporaties een on derzoek ingesteld. Een tweede knelpunt in de non-profitsector betreft het indivi duele huurprijsbeleid per korporatie. Het onderscheid in huren tussen enerzijds het Gemeentelijk Woningbedrijf en anderzijds de korporaties betreft m.n. het verschil in bouwjaar als gevolg van de voorrangsregeleerst indien geen der korporaties wil bouwen, kan dit door het Woningbedrijf geschieden. Het RIGO konstateert dat de vraag naar een woning zich koncentreert op de drie en vier kamerwoningen. Er blijkt op dit moment een vraagoverschot te zijn van ca. 1500 drie kamerwoningen, hetgeen met name bepaald wordt door de vraag van starters hiernaar. Gelet op deze wensen en op de hiervoor beschreven ontwikkelingen met betrekking tot de voorraad kleine woningen, ligt aanpassing - althans voor de eerstkomende tijd - van de beleidslijn omtrent de bouw van kleine woningen in zowel stadsvernieuwings- als uitbreidingsgebieden voor de hand. Deze aanpassing is overigens voor de uitbreidingsgebieden noodzakelijk als gevolg van de richt lijnen van de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, welke hij heeft gepubliceerd in de voor U ter inzage gelegde circulaire MG 82-06. Op grond van demografische en sociaal-kulturele veranderingen heeft deze een minimum per centage kleine woningen per huurkategorie vastgesteld in de kontingenten nieuw bouw. Het percentage bedraagt zowel in de sektor woningwet/premiekorporatie A woningen als in de sektor premiehuur 4-0, exclusief de wooneenheden voor één- en tweepersoonshuishoudens op basis van de verruimde subsidieregeling. Het percen tage te bouwen kleine woningen in stadsvernieuwingswijken bedraagt in Leeuwarden reeds vijftig. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat de ministeriële richtlijnen per provincie bedoeld zijn. Nader overleg met de Hoofd-Ingenieur-Directeur van de Volkshuisvesting en met de in de regio gelegen gemeenten achten wij in deze nood zakelijk. 6. De woningbehoefte. Alvorens de hiervoor weergegeven gegevens omtrent de voorraad, de huidige woningzoekenden en de potentiële starters en doorstromers met elkaar te verbinden, eerst enige inleidende opmerkingen over te trekken conclusies. Tot voor kort werd gewerkt met gegevens uit de Regionale Woning Behoefte Onderzoe ken (RWB0) 1977. Leeuwarden wijkt echter op een aantal punten van deze gegevens af. Dit betreft in de eerste plaats de in Leeuwarden bestaande grotere verhuisge neigdheid dan in de regio. Daarnaast betreft het hiervoor al aangehaalde verschil in huishoudensamenstelling. Naast de RWBO's zijn voor het bepalen van de woning behoefte van belang de zogenaamde trendprognoses van de Centrale Directie van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Ook hier vertoont Leeuwarden een afwijkend beeld. Het betreft: - de kategorie inwonenden: deze is groter dan geraamd in de CDV-prognoses; - de omvang van de kategorie urgente starters: deze is eveneens hoger dan geschat; - de huishoudenvorming bij jongeren is onderschat; - de kategorie woningzoekenden onder jongeren en alleenstaanden is onderschat. Een volgende algemene opmerking betreft de konstatering van het RIGO dat voorals nog de groei van het aantal huishoudens nog geen verzadigingspunt heeft bereikt, In hoeverre de huidige ontwikkelingen op het loonfront van jongeren (en daaraan gekoppeld het subject-subsidiebeleid) hierop invloed zal uitoefenen, is nog on duidelijk. Hiervoor is reeds aangegeven dat de bevolkingsomvang afhankelijk is van zowel de natuurlijke groei als de migratie. Doordat in de zeventiger jaren vertrek- overschotten plaatsvonden, bestond de mogelijkheid dat de eigen bevolking zelf standige woonruimte vond. De gemiddelde woningbezetting is dan ook gedaald van 3,11 in 1970 tot 2,58 in 1981. Het is de verwachting dat deze nog verder zal dalen. Het RIGO heeft in de Knel puntennota een viertal scenario's ontwikkeld met betrekking tot de bevolkingsgroei. Ongeacht welk scenario gekozen wordt, de gemeentelijke taakstelling in het bouw programma 1982-1984- is te laag doordat: - de realisatiecijfers in het verleden te laag waren; - de te lage taakstelling een belangenconflict oproept tussen enerzijds starters en anderzijds migranten op de woning- en woningbouwmarkt. Naast deze twee faktoren spelen nog mee de faktoren "ontwikkeling van de huishouden- vorming" en de "prijsontwikkeling van zowel de bestaande voorraad als nieuwbouw" Uitspraken over de ontwikkeling van de huishoudenvorming bevatten een vrij grote mate van onzekerheid. Uitspraken over die ontwikkeling na 1990 zijn eerst na 1985 meer gefundeerd mogelijk. Het RIGO verwacht voor de komende 6 a 7 jaar nog geen verzadigingsniveau's met betrekking tot de huishoudenvorming. Het gaat hierbij m.n. om jongeren en de door hen te ontwikkelen samenwoningspatronen. Aan de te maken keuze voor welke doelgroepen gebouwd dient te worden is nauw gekoppeld het vraagstuk van de prijsontwikkeling van de woningvoorraad en dat van de nieuwbouw. Hiervoor is reeds aangegeven dat één van de gevolgen van de suburbanisatie is ge weest, de (versnelde) daling van de gemiddelde woningbezetting. Het tegengaan van suburbanisatie kan het omgekeerde tot gevolg hebben waarbij verwacht mag worden dat juist die kategorieën (potentiële) woningzoekenden in de knel komen die tot nu toe van de suburbanisatie geprofiteerd hebben. Een en ander impliceert het opvoeren van het stedelijk aanbod aan voor die categorie gewenste woningen. Een ander middel in deze betreft het in regionaal verband vergro ten van keuzemogelijkheden voor minder draagkrachtige woningzoekenden, te meer in dien blijkt dat een toekomstig vestigingsoverschot van met name gezinnen niet of nauwelijks zal optreden (de zogenaamde retourmigratie). De RIGO-nota geeft een beeld van zowel de huidige woningzoekenden als van de potentiële woningzoekenden. In beide ligt op grond van de centrale inschrijving van woningzoekenden en op grond van gegevens omtrent potentiële woningzoekenden, de nadruk op één- en tweepersoonshuishoudens, waarbij verwacht mag worden dat het merendeel in de lagere en middeninkomenskategorieën thuishoort. Bij een keuze voor de genoemde doelgroepen dient steeds uitgegaan te worden van: - een sobere stedebouwkundige opzet; - een sober bouwplan; - het bevorderen van efficiënte bouwmethoden; - trachten het principe van de volkshuisvestingsprijs te benaderen: dit principe houdt in de mogelijkheid dat een gemiddelde nieuwbouwwoning bewoond wordt door iemand met een modaal inkomen, zonder een beroep te hoeven doen op individuele huursubsidie. Het opvoeren van de realisatiepercentages van de woningbouwprogrammering is niet alleen noodzakelijk vanwege de dan grotere beschikbaarheid van woonruimte voor woningzoekenden doch ook in het kader van de te ontwikkelen budgetafspraken. In dien immers in een bepaald jaar het toegewezen contingent en budget niet gehaald worden, dan heeft dit konsequenties voor het jaar daarop. De voorgestelde versobering in de bouw, welke tot lagere stichtingskosten kan lei den, mag echter niet een achteruitgang in de kwaliteit inhouden. In dit kader zijn de jongste richtlijnen inzake de normering van kosten van zowel woningwet als premiekorporatie-A woningen van belang. Deze bedragen voor de provincie Friesland resp. 106.000,-- en 109.000,--, waarbij bedacht moet worden dat dit inklusief excessieve bouwkosten is. Zo moet in Camminghaburen per woning een be drag van vier a vijfduizend gulden voor paalfundering worden afgetrokken, terwijl de grondkosten door het rijk bepaald zijn op 17.900,voor 1982. - 10 - - 11 -

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1982 | | pagina 84