- de gemeente heeft in maart 1982 nog gezegd, dat een hinderwetvergunaij
voor de 1e fase mogelijk was;
- de weigering van de hinderwetvergunning komt appellant weinig overtui*
voor;
- het is duidelijk, dat de bouvaanvrage gaat om een niet-permanent geboul
- de gemeente heeft in een Arob—procedure de bezwaren tegen de in 1981
voor fase 1 gegeven bouwvergunning ongegrond verklaard;
- in Leeuwarden staan meerders romneyloodsen, dus het welstandsargument
gaat niet op;
- de welstandscommissie heeft zich bij de beoordeling van de aanvrage
laten beïnvloeden door de reeds bekende ambtelijke adviezen;
- de jurisprudentie over wat onder tijdelijke behoefte moet worden verst]
is niet eenduidig;
- de geplaatste romneyloods zal verdwijnen, hoe de uitspraak van de Irooi
over de hinderwetprocedure zal uitvallen.
De vertegenwoordiger van Burgemeester en Wethouders verwees naar de reeds
schriftelijk ingenomen standpunten. Suggesties t.a.v. een onjuiste proceJ
dure wees hij van de hand.
Overwegingen en advies van de ?,aadsa,dviescommissie voor de beroep- en
bezwaarschriften.
De commissie is van mening, dat de totale gang van zaken ten opzichte ?ai
Yan Slooten niet geheel juist is. De gemeente probeert terug te komen op
standpunten, waarop het bedrijf mocht vertrouwen en plannen voor de toe
komst heeft opgezet. Bog in 1982 heeft de gemeente bezwaren afgewezen tel
de in 1981 voor de bouw van uitbreidingsfase 1 verleende bouwvergunning.
Hoewel hier niet strikt aan de orde, komt, in dit licht gezien, de weige
ring van de hinderwetvergunning voor fase 1 wat merkwaardig over. In de
onderhavige procedure gaat het om een opslagloods, die op zichzelf gsen
hinder veroorzaakt. Als definitief bouwwerk is de loods uit welstandscoa
punt onaanvaardbaar. Appellant heeft echter duidelijk te kennen gegeven
(en er is volgens de commissie geen reden om hieraan te twijfelen), dani
loods zal verdwijnen, hoe de Hroonuitspraak over de hinderwetprocedure
ook zal uitvallen. De tijdelijkheid van de loods heeft hier dan ook eer.
scherp afgebakende grens.
"Subsidiair" vraagt appellant om een tijdelijke bouwvergunning. Bezien
dient dan ook te worden in hoeverre de loods kan vallen onder het rsgie*
van artikel 1A van de Woningwet. Een voorwaarde voor het gebruikmaken 73]
dit artikel is, dat niet het bouwwerk van tijdelijke aard moet zijn, zaa:
dat de behoefte, die het bouwwerk dient, van tijdelijke aard moet zijn.
- 5 -
Gezien in het licht van de uitdrukkelijke opmerking van appellant, dat het
bouwwerk zonder meer zal verdwijnen ongeacht de afloop van de aanhangige
hinderwetprocedure, is de commissie geneigd aan te nemen, dat hier inder
daad sprake is van een behoefte van tijdelijke aard, zodat er terzake
wel de mogelijkheid bestaat om van artikel M van de Woningwet gebruik
te maken.
Aan de welstandsbeoordeling kan derhalve worden voorbi.jgegaan. Gelet op
de voorgeschiedenis, het belang van het bedrijf en het feit, dat de be
langen van de omwonenden door het oprichten van de ronneyloods naar het
oordeel van de commissie niet of nauwelijks kunnen worden geschaad, kan
van het in artikel 46 van de Bouwverordening neergelegde verbod tot over
schrijding van de achtergevelrooilijn vrijstelling worden verleend.
De commissie adviseert de Baad derhalve het beroepschrift gegrond te
verklaren en een tijdelijke bouwvergunning te verlenen tot uiterlijk 1
jaar, nadat op het beroep inzake de hinderwetprocedure onherroepelijk zal
zijn beslist, conform bijgevoegd concept-besluit.
De Raadsadviescommis
en bezwaarschriften.,
voorzitter.
ie voor de beroep-
ar. A.D. van Dijk,
secretaris