een meer actief afschrijvings- (kwijtscheldings-)beleid toepassingsmogelijt
heden zijn en zo ja op welke wijze dit gestalte dient te krijgen; daarbij
merkten wij tevens op dat evenwel de budgettaire, organisatorische, be
stuurlijke en juridische consequenties hiervan nauwkeurig onder ogen moe
ten worden gezien, alsmede een afstemming met de andere in het College
programma geformuleerde beleidsvoornemens.
Ter nakoming van bovenstaande toezeggingen gaan wij in net
onderstaande in op de problematiek, de toepassingsmogelijkheden en
-wenselijkheden van een actiever afschrijvingsbeleid.
In de eerste plaats zal worden ingegaan op de principiële vraag of
er voor de gemeentelijke overheid inderdaad reden kan zijn zich actiever
op te stellen. Ten aanzien van de eigen lokale situtatie zal dit mede
worden gezien in het licht van het Collegeprogramma 1982-1986. Daarna zal
een antwoord worden gegeven op de vraag in welke mate en vorm dit beleid
praktisch vertaald kan worden en wat hiervan de budgettaire en organisato
rische consequenties zijn. In een afzonderlijke bij deze raadsbrief ge
voegde bijlage zal een technisch-juridische uiteenzetting worden gegeven
van het fiscale begrip kwijtschelding en enkele andere in dit verband vaak
gebezigde begrippen.
Noodzaak om te komen tot een ruimere toepassing van de afschrijving van
gemeentelijke heffingen.
Voor alle duidelijkheid moet vooraf geconstateerd worden, dat de
problemen die de burgers thans ondervinden niet of slechts in zeer beperk
te mate worden veroorzaakt door het beleid van de gemeentelijke overheid,
Het zijn de op rijksniveau genomen en te nemen beslissingen, die de draag
kracht en de welvaart in hoofdzaak bepalen. Dit betekent dat (structurele)
verbeteringen ook op dat niveau gevonden moeten worden. De mogelijkheden
van de gemeentelijke overheid zijn in dat kader marginaal en kunnen daaroi
niet bewerkstelligen dat er merkbare verbeteringen optreden. Vanuit haar
positie en de directe betrokkenheid bij het wel en wee van de burgers kan
ze echter wel bij voortduring de rijksoverheid confronteren met de uit
werking van haar beleid.
De mogelijkheden om in de sfeer van de belastingheffing de burgers
tegemoet te komen, rekening houdende met de draagkracht van de belasting
plichtige zijn derhalve beperkt; dit moge ook duidelijk zijn geworden na
lezing van Bijlage I. Het middel dat niettemin in aanmerking komt is de
kwijtschelding (of de fiscaal-juridische term: afschrijving), die uit haar
aard een individuele werking heeft. De vraag rijst of er voor de gemeente
uit bestuurlijk politieke en sociale overwegingen aanleiding is om de
beschikbare mogelijkheden, hoe beperkt ze qua uitwerking ook mogen zijn,
te intensiveren. Daarenboven zal beoordeeld moeten worden in hoeverre een
herziening van de tot op heden gehanteerde gedragslijnen in strijd komt of
op gespannen voet staat met het beleid van de hogere overheden.
Achtereenvolgens zal in deze paragraaf worden ingegaan op:
a. het Collegeprogramma 1982-1986;
b. de maatschappelijke relevantie;
c. gemeente- en inkomenspolitiek.
- 3 -
2.a. Het Collegeprogramma 1982-1986.
In de hoofdlijnen van het Collegeprogramma 1982-1986 zijn diverse
aanknopingspunten om inderdaad de beschikbare mogelijkheden optimaal te
benutten. Als de twee centrale hoofduitgangspunten worden genoemd (blz. 3
punt 3
a. de solidariteit, die verplicht tot bijzondere aandacht voor de finan
ciële en sociale bestaansvoorwaarde voor de zwakkeren;
b. het benutten van de mogelijkheden op lokaal niveau te streven naar
een meer gelijke verdeling van arbeid, kennis, inkomen en macht.
Als één van de toetsingscriteria voor de toedeling van de schaarser
wordende middelen geldt, dat de zwakkeren en de minst draagkrachtigen
zoveel mogelijk moeten worden ontzien en bijzondere aandacht zullen krij
gen.
Bij de verdere uitwerking van dit beleidsvoornemen is ondermeer
gesteld, dat voor gemeentelijke heffingen en belastingen zo mogelijk het
principe zal gelden dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten
dragen.
Zoals aangetoond zal dit draagkrachtbeginsel uit wetshistorische over
wegingen, alsmede op grond van rechterlijke uitspraken en het goed-
keuringsbeleid van de rijksoverheid bij de belastingen nauwelijks
toepassing kunnen krijgen. Niettemin zal vanuit de achterliggende
gedachte, geconcludeerd moeten worden, dat een actiever afschrijvings
beleid hierin zeer wel past. Overigens zij opgemerkt, dat in het colle
geprogramma gesproken wordt over "belasting en andere lasten van de
burgers". Met andere woorden, de beleidsuitgangspunten hebben betrekking
op alle door de gemeente zelf te verwerven inkomsten. Voor een belangrijk
deel zullen deze beleidsuitgangspunten inhoud krijgen in de jaarlijkse
vaststelling van het beleidsplan en het daarin vervatte dekkingsplan.
2.b. Maatschappelijke relevantie.
Het op grotere schaal gebruikmaken van de afschrijvingsbevoegdheid
wordt veelal afgewezen op grond van de overweging dat de sociale
uitkeringen, in 't bijzonder die krachtens de Algemene Bijstandswet op een
zodanige hoogte zijn vastgesteld dat deze voorzien in de noodzakelijke
kosten van het levensonderhoud. Tot die kosten worden ook de gemeentelijke
heffingen gerekend. Deze juridische fictie wordt door de ontwikkelingen
van de laatste tijd terecht steeds vaker in twijfel getrokken. Ook de
rijksoverheid zelf schijnt hieraan te twijfelen gezien het reeds gedurende
meerdere jaren toekennen van een eenmalige bijdrage aan de zogenaamde
minima. Het onlangs verschenen rapport "minima zonder marge", dat de
resultaten bevat van een onderzoek naar inkomens en uitgaven van de
sociale minima in tien (grote) gemeenten, toont ook aan dat deze juri
dische fictie steeds minder realiteitsgehalte heeft. Dit geldt overigens
niet alleen voor hen die bij hun inkomen aangewezen zijn op een sociale
uitkering, maar ook in toenemende mate voor loontrekkenden en kleine
zelfstandigen. Verder moet geconstateerd worden dat, terwijl de
uitkeringen en andere inkomens steeds verder verlaagd worden de kosten van
het levensonderhoud in de ruimste zin des woords nog steeds verder stij-