- 4 -
gen: energieprijzen, huren, gemeentelijke heffingen, levensmiddelen,
volksgezondheid, openbaar vervoer, rijksbelastingen en accijnzen e.d.
Deze tegenstrijdige ontwikkeling vraagt naar ons oordeel om een
meer concrete uitvoering van de hoofdlijnen van het Collegeprogramma
inzake de zwakkeren in de plaatselijke samenleving. Het instrument dat
hiervoor beschikbaar is, is de afschrijving. De maatschappelijke noodzaak
daartoe zal naar ons oordeel toenemen, indien:
er bij het ontstaan van de belastingplicht geen sprake is van een
concreet aanwijsbare overheidsprestatie;
de belastingplichtige vanwege het monopolistische karakter van de
overheidsprestatie, hiervan noodgedwongen gebruik moet maken;
de financiële positie van de belastingplichtige van zodanige aard
moet worden geacht dat het voor betrokkene bezwaarlijk geacht moet
worden aan de belastingplicht te voldoen.
In paragraaf 3 zal dit nader worden uitgewerkt, door aan te geven welke
heffingen en belastingen in aanmerking komen voor een actiever afschrij-
vingsbeleid.
In 2.a. is reeds opgemerkt dat het instrument afschrijving beperkt
van werking is. Door de individuele toepassing geënt op uitzon
deringssituaties zal het slechts een bescheiden rol kunnen spelen om de ij
het Collegeprogramma verwoorde uitgangspunten te realiseren. Indien ook ie
gemeente een beleid gaat voeren dat tot gevolg zal hebben, dat de
belastingplicht van steeds meer. mensen wordt afgeschreven dan is er in
wezen geen sprake meer van een uitzondering (buiten£ewoon_bezwaar2 maar
van een regel. In die situatie zal ook de gemeente zich dienen af te
vragen of wellicht de gehanteerde normen herziening behoeven dan.wel of
niet veeleer het belastingen- en heffingenbeleid zelf aan een nadere
beschouwing onderworpen dient te worden, door af te zien van verdere
verhogingen en/of over te gaan tot een verlaging. Aangezien dit direct
samenhangt met de uitgaven en de daarmee samenhangende voorzieningen zal
dit in het bredere kader van het beleidsplan zijn beslag dienen te krij
gen.
Uit het vorenstaande kan de conclusie getrokken worden dat ook uit
maatschappelijk oogpunt een actiever afschrijvingsbeleid aanbeveling
verdient.
2.c. Gemeente en inkomenspolitiek.
Een ander veel gehoord bezwaar tegen een actiever afschri jvingsbeleid
is dat de gemeente zich hiermede bezighoudt met een inkomensbeleid hetgeeij
een aangelegenheid van de centrale overheid is.
Afgezien van het gegeven dat de af te schrijven bedragen beperkt van
omvang zijn, rijst de vraag of de gemeente zich inderdaad op deze wijze
bezighoudt met inkomensbeleid en zich daarbij op het terrein van de
centrale overheid begeeft. Hoewel die centrale overheid niet precies
aangeeft, wat onder inkomensbeleid moet worden verstaan, heeft ze recent
wel een standpunt kenbaar gemaakt ten aanzien van de bevoegdheden op dit I
terrein door andere overheidsorganen. Dit komt tot uitdrukking in een
tweetal documenten:
de brief van de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer d.d.
- 5 -
30 september 1982 (zitting 1982-1983» 17627 nr. 1), waarbij het kabi
net meedeelt in te steramen met het oordeel van de Interdepartementale
Commissie Inkomensprijzen, dat ten principale het hanteren van
draagkracht als basis voor tariefstelling van subsidies en retribu
ties beperkt dient te blijven tot de centrale overheid;
het antwoord van de Minister van Binnenlandse Zaken d.d. 15 september
1983 op vragen uit de Tweede Kamer naar aanleiding van de besluiten
van de Opsterlandse Gemeenteraad;
hierin wordt nogmaals gesteld dat in het algemeen het toepassen van
de draagkrachtgedachte centraal dient plaats te vinden en dat een
regionale toepassing van inkomensafhankelijke regelingen een
doorkruising van het algemene inkomensbeleid zou kunnen betekenen.
De minister erkent in zijn antwoorden echter ook dat het voeren van
een beleid inzake afschrijving van gemeentelijke belastingen - met uitzon
dering van de onroerend-goedbelastingen - een gemeentelijke zaak is.
Weliswaar raakt het afschrijvingsbeleid, zoals de gemeente Opsterland zich
heeft voorgenomen het algemene inkomensbeleid, doch behoeft daardoor nog
geen doorkruising van het rijksbeleid te zijn, zolang het afschrijven een
individueel en derhalve geen algemeen karakter draagt. De minister moti
veert dit met de stelling, dat bij het afschrijven van belastingen andere
aspecten dan uitsluitend het inkomen een rol spelen. Tegen deze
achtergrond moet ook de beslissing van de kroon op voordracht van de
Staatssecretaris van-Binnenlandse Zaken beoordeeld worden om het besluit
"kwijtscheldingsregeling wegens onvermogen 1983" van de gemeente Dronten
te schorsen. In dit besluit is namelijk bepaald dat ingezetenen, die in
aanmerking komen voor een éénmalige uitkering en aan wie een gehele of
gedeeltelijke kwijtschelding was verleend voor onroerend-goedbelastingen
zondermeer 25kwijtschelding krijgen van de gemeentelijke afvalstof
fenheffing en rioolrechten.
Aan het vorenstaande willen wij voor wat betreft de vraag of het
kwijtscheldingsbeleid zoals wij in de navolgende paragrafen voorstellen,
in strijd komt met het inkomensbeleid van de rijksoverheid nog het
navolgende toevoegen.
In de eerste plaats is naar ons oordeel afschrijven uit de aard van de
zaak geen middel tot het voeren van een inkomenspolitiek, omdat er sprake
is van een bestaande schuld, die op gronden welke liggen bij de indivi
duele schuldenaar niet ingevorderd wordt. Dit is vooraf in veel gevallen
niet te bepalen. In de tweede plaats is het motief niet gericht op het
verkleinen of nivelleren van de inkomens, doch het uit sociaal
maatschappelijke overwegingen geven van een handreiking aan iemand die
door de invordering in de problemen dreigt te komen.
Uit het vorenstaande kan geconcludeerd worden, dat het voeren van een
inkomensbeleid door andere overheden dan de centrale overheid niet is
toegestaan, maar dat het voeren van een afschrijvingsbeleid inzake de
invordering van gemeentelijke heffingen in relatie tot de betalingscapaci
teit van de belastingplichtige, indien dit een individueel en geen alge
meen karakter draagt, hieronder niet is begrepen en derhalve is toege
staan. Dit geldt temeer nu, zoals uit de navolgende paragrafen zal blij
ken, wij ons bij de te hanteren richtlijnen zullen aansluiten bij het
rijksbeleid terzake.