Toepassing. In de bij deze raadsbrief gevoegde Bijlage II is een overzicht gege ven van de belastingen en heffingen die onze gemeente thans kent. Op alle, met uitzondering van de onroerend-goedbelastingen, kan door de gemeente worden afgeschreven in de zin van artikel 17 van de Invorderingswet junctc artikel 281 en 300 van de Gemeentewet. De onroerend-goedbelastingen zijn uiteraard ook vatbaar voor afschrijving, doch de bevoegdheid daartoe ligt niet bij de gemeente maar bij de directeur der Rijksbelastingen. Dit vloeit voort uit het feit dat de invordering van de onroerend-goedbelas tingen in artikel 302 Gemeentewet is opgedragen aan de Rijksbelastingen dienst Hoewel op alle belastingen en heffingen derhalve de regels m.b.t. de afschrijving van toepassing zijn is het in het kader van deze notitie gewenst een nadere differentiatie aan te brengen. Een differentiatie die bedoeld is om aan te geven dat de mate van "buitengewoon bezwaar" in het ene geval eerder wordt aangenomen dan in het andere, of anders: voor welks belastingen of heffingen zullen de verruimende kwijtscheldingsregels gelden Wij hebben in paragraaf 2.b. reeds een eerste aanzet gegeven door aan te duiden wanneer de maatschappelijke noodzaak tot afschrijving zal toenemen. In omgekeerde zin kunnen enkele criteria worden geformuleerd aan de hand waarvan de vraag kan worden beantwoord welke belastingen en hef fingen buiten het nieuw te formuleren afschrijvingsbeleid zullen vallen. Deze zijn naar onze mening de navolgende: a. Het al dan niet bestaan van een keuzevrijheid ten aanzien van het gebruik van een door de gemeente geleverde prestatie. Het initiatief tot het ontstaan van de belastingschuld ligt daarbij bij de burger zelf en hij weet dat hieruit bepaalde financiële consequenties kunne: voortvloeien. b. De hoogte van de aanslag van die omvang is dat een (meer of minder uitgebreid) afschrijvingsonderzoek niet gerechtvaardigd is. c. De belastingschuld slechts incidenteel of zelfs éénmalig wordt opge legd. d. Het retributieve karakter van de heffing: hoe meer de belastingplichtige zelf direct gebaat is bij de dienstverlening des te minder aanleiding er is om tot afschrijving over te gaan. e. Het zakelijke karakter van de belasting of heffing, dan wel de mate waarin de door overheid "opgelegde prijs" een onderdeel vormt van eea grotere investering of uitgave. Een voorbeeld van dit laatste is de leges voor allerlei (bedrijfsmatige) vergunningen, zoals een bouwvergunning; de hoogte van de leges zal in die gevallen slechts een gering bestanddeel vormen van de totale investering om de geplande bouw te kunnen realiseren. fDe mogelijkheid om via andere wegen een subsidie of tegemoetkoming te krijgen. In dit geval is te denken aan het schoolgeld, dat onderdeel vormt van de te maken studiekosten waarvoor allerlei wettelijks rege lingen bestaan. Indien het vorenstaande toegepast wordt op de in onze gemeente bestaande belastingen en heffingen ligt de conclusie voor de hand dat een - 7 - actiever afschrijvingsbeleid gewenst is ten aanzien van de onroerend goed- belastingen en de afvalstoffenheffing. Aangezien een eigen beleid ten aan zien van de onroerend-goedbelastingen niet mogelijk is blijft op dit moment de afvalstoffenheffing over. Er mag echter verwacht worden dat door de verhoogde publiciteit rond de afschrijving ook de directeur der Rijks belastingen meer verzoeken zullen bereiken en gezien de door hem gehan teerde richtlijnen ook toegewezen zullen worden. Dit betekent dat er wel budgettaire gevolgen zullen optreden. In dit alles ontbreekt thans nog een belasting die in de andere gemeenten welke zich met de afschrij- vingsproblematiek hebben beziggehouden wel steeds wordt genoemd, namelijk de rioolretributie. Zoals U weet moet deze belasting nog ingevoerd worden. Volgens het beleidsplan zal dit met ingang van 1 januari 1986 het geval zijn. Na invoering zullen de afschrijvingsrichtlijnen echter hierop ook van toepassing zijn. Het ligt uiteraard voor de hand dat wij bij het for muleren van het voorstel tot invoering van deze belasting zelf de inhoud van de raadsbrief zullen betrekken. Resumerend kan worden gesteld dat naar ons oordeel een eigen actiever afschrijvingsbeleid zich zal richten op de afvalstoffenheffing en de (nog in te voeren) rioolretributie. Voor wat betreft de wijze waarop aan deze reeds jarenlang bestaande mogelijkheid uitvoering zal worden gegeven, zij verwezen naar het slot van paragraaf 4. 4. Uitvoering. De ervaring tot op heden leert, dat het aantal verzoeken om afschrijving van belastingen gering is, hetgeen naar ons oordeel mede zal worden veroorzaakt door de wijze van inning van de heffing die alle burgers raakt, te weten de afvalstoffenheffing die via de energienota wordt ge'ind. Het geringe aantal verzoeken tot afschrijving tot op heden is ook de reden dat in onze gemeente geen expliciete normen of richtlijnen zijn geformuleerd waaraan binnenkomende verzoeken worden getoetst. Ver wacht mag worden, dat door de publiciteit die rond deze zaak is ontstaan het aantal verzoeken zal toenemen. De eerste signalen dat dit ook inder daad het geval is zijn duidelijk waarneembaar. Reeds hierom zullen wij genoodzaakt zijn ons te bezinnen op de vraag hoe deze verzoeken beoordeeld dienen te worden. Daarenboven hebben wij in het voorgaande de conclusie getrokken dat een actievere gebruikmaking van de afschrijvingsbevoegdheid en wel in 't bijzonder ten aanzien van de afvalstoffenheffing en (straks) de rioolretributie gewenst is. Dit zal ook onder de aandacht van de bevolking gebracht dienen te worden. De eis van rechtzekerheid brengt met zich mee dat de belastingbetaler niet alleen gewezen wordt op zijn wettelijke mogelijkheden, maar ook dat bekend wordt gemaakt welke richtlijnen de overheid hanteert indien van de mogelijkheden gebruik wordt gemaakt. Gebruikmakend van onze bevoegdheid hebben wij dit jaar de bijsluiter welke gevoegd is bij de binnenkort te verzenden aansla gen onroerend-goedbelastingen juist op dit punt aangepast: de aangeslagene is gewezen op de afschrijvingsraogelijkheid, hoe en bij wie een verzoek daartoe moet worden ingediend. Uit het voorgaande moge duidelijk zijn geworden, dat het karakter van de afschrijving, namelijk dat van geval tot geval de betalingscapaciteit

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1984 | | pagina 343